Oefententamen van het boek: Ontwikkelingspsychopathologie voor kinderen en jeugdigen. Het oefententamen bevat van elk hoofdstuk ongeveer 10 vragen antwoorden.
1. Wat ontwikkelt zich volgende de bio-ecologische systeemtheorie?
a. Het kind
b. Het kind en de opvoeders
c. Alle systeemlagen
2. Wat is een voorbeeld van een situatie waarbij een kind te maken krijgt met een extra
ontwikkelingsopgave?
a. De overgang van de basisschool naar de middelbare school
b. Als het kind geconfronteerd wordt met drugsgebruik door jongeren uit zijn woonbuurt
c. Als ouders van het kind gaan scheiden (voor altijd ingrijpend)
3. Eline is 6 jaar en heeft autisme. Zij wil vaak haar kleren uitdoen. Daarom is haar geleegd
dat dit niet mag als er vreemde mensen bij zijn. Nu is zij ziek. De dokter wil haar
onderzoeken. Gillend verzet zij zich als ze har blouse uit moet doen. Met welke theorie kan
je dit gedrag begrijpelijk maken?
a. Theorie van contextblindheid
b. Problemen met executieve functies
c. Theorie of mind (TOM)
4. Wat is zelfregulatie
a. Het controleren van emoties
b. Het controleren van het eigen gedrag
c. Zowel a als b is juist
5. Mohammed, een Somalische jongen van 5 op een haagse basischool heeft een
taalachterstand. Als hij 12 is, belandt hij in de brugklad. De meeste van zijn klasgenoten in
de brugklas hebben hetzelfde taalniveau als hij. Zij hebben echter nooit een
taalachterstand gehad. Hoe heet dit fenomeen?
a. Equifinaliteit
b. Multifinaliteit
6. Kiva is een succesvol antipest programma. Een onderwijsorganisatie in het basisonderwijs
besluit alle leerlingen uit de bovenbouw en hun leerkrachten te trainen met dit programma.
Van welke vorm van preventie is dit een voorbeeld?
a. Primaire preventie
b. Secundaire preventie
c. Tertiaire preventie
7. Serge van 1,5 jaar speelt met een blokkendoos. Hij kijkt niet op of om als zijn moeder de
kamer verlaat. Ook als moeder na 4 minuten terugkomt, geeft hij geen reactie en gaat hij
helemaal op in zijn spel. Welke vorm van gehechtheid heeft Serge waarschijnlijk?
a. Onveilig: ambivalente vorm
b. Onveilig: vermijdende vorm
c. Veilige gehechtheid
8. Bij welke hechtingsstoornis is het lastig om haar te onderscheiden van ASS-problematiek
a. De reactieve of geremde hechtingsproblematiek
b. De willekeurig sociale of ontremde hechtingsstoornis
c. Beide hechtingsstoornissen
9. Welke van de onderstaande uitspraken is juist?
a. Gehechtheid bij echt kind kan op elke leeftijd even makkelijk ontstaan
b. Het ontstaan van gehechtheid is afhankelijk van de juiste stimulatie door verzorgers
tijdens een korte kritische periode in het eerste levensjaar
c. In de eerste levensjaren is het kind het meest gevoelig om gehechtheid te ontwikkelen.
,10. Wat is het verschil tussen psychopathologie en psychiatrie?
a. Psychopathologie richt zich meer op kinderen en jeugdigen en psychiatrie meer op
volwassenen
b. Binnen de psychopathologie vat men psychische stoornissen op als ‘gedrag in
ontwikkeling’ binnen de psychiatrie wordt het medisch model gebruikt en vat men
psychische stoornissen op als ziekten
c. De psychopathologie richt zich onder meer op de theorie van het ontstaan van
stoornissen, de psychiatrie doet dat ook, maar is daarnaast gericht op de praktijk van
de hulpverlening
11. Hoe is de ontwikkelingspsychopathologie het beste te typeren?
a. Als een integratieve benadering van meerdere wetenschappen
b. Als een toepassing van een nieuwe kennis uit hersenonderzoek
c. Als een nieuwe wetenschap
12. Hoe definieert men binnen de ontwikkelingspsychopathologie een psychische stoornis?
a. Als een relatief vaststaand kenmerk van een kind
b. Als een tijd- en plaatsgebonden begrip
c. Als een niet volbrachte ontwikkelingsopgave
13. Wat is een uitgangspunt van de ontwikkelingsgerichte benadering van psychische
stoornissen?
a. Kinderen groeien nog vrij makkelijk over psychische stoornissen heen
b. Sommige psychische stoornissen zijn normaal omdat het bij een bepaalde leeftijdsfase
horen
c. Om te kunnen vaststellen of gedrag van een kind afwijkend is, moet je weten in welke
levensfase een kind verkeert.
14. Als je hebt vastgesteld dat een kind een psychische stoornis heeft, wat moet dan de
leidraad zijn van je handelen?
a. Dat er in de ontwikkeling van het kind 1 factor is op te sporen die de stoornis heeft
veroorzaakt
b. Dat ook (een van) de ouders een psychische stoornis hoeft hebben
c. Beseffen dat het kind, ondanks de stoornis een uniek individu is.
15. Op welke wijze hebben culturele en maatschappelijke omstandigheden invloed op de
psychopathologie?
a. Culturele en maatschappelijke omstandigheden kunnen de kans dat kinderen
psychische stoornissen ontwikkelen zowel bevorderen als verminderen
b. Culturele en maatschappelijke omstandigheden vergroten de kans op dat volwassenen
psychische stoornissen bij kinderen op tijd herkennen
c. Zowel a als uitspraak b is juist.
16. Wat is het grote voordeel van risico- en beschermende factoren van een stoornis?
a. Na het ontstaan van een stoornis kunnen deze factoren worden gebruikt bij het
ontwerpen van een behandeling.
b. Deze factoren geven al op jonge leeftijd richtlijnen voor preventief handelen
c. Eenmaal vastgesteld illustreren deze factoren de unieke uitingsvormen van een
stoornis bij een specifiek kind.
17. Wat blijkt uit onderzoek naar de invloed van biologische factoren en omgevingsfactoren op
het ontstaan van een psychische stoornis?
a. Bij jonge kinderen is de kwaliteit van de opvoeding – een omgevingsfactor- van een
doorslaggevende invloed op het ontstaan van psychische stoornissen
b. Zowel biologische als omgevingsfactoren beïnvloeden het ontstaan van de meeste
psychische stoornissen
c. Onderzoek wijst uit dat de invloed van biologische factoren doorslaggevend is bij het
ontstaan van vrijwel alle psychische stoornissen.
18. Als het proces van classificeren wilt typeren, welke van de onderstaande omschrijvingen is
dan de juiste?
a. Begrijpen
, b. In kaart brengen
c. Kwalificeren
19. Een marsmannetje krijg een folder over de aarde waarin de kenmerken op een rijtje staan
die hij kan gebruiken om te bepalen of een aardbewoner een man of een vrouw is. Dit is
een voorbeeld van werken met een:
a. Anamnese
b. Classificatiesysteem
c. Diagnostisch systeem
20. Hoe verhouden diagnose en classificatie zich tot elkaar?
a. Diagnose is het vaststellen van de stoornis, classificeren is een indeling in ernst van de
stoornis
b. Je hebt een diagnose nodig om een classificatie te kunnen maken.
c. Een classificatie gaat over het algemeen vooraf aan een diagnose.
21. Welke informatie wordt in het DSM-systeem gebruikt om vast te stellen of iemand een
psychische stoornis heeft?
a. Observeerbare gedragssymptomen
b. Informatie uit het verleden van een persoon
c. De gegevens als ingevulde vragenlijsten
22. Comordibiteit is betekend?
a. De ernst van de stoornis
b. De hoeveelheid problematiek van een persoon voordat een stoornis acuut wordt.
c. Het tegelijkertijd voorkomen van verschillende problemen en stoornissen
23. Waarom moet het gezin zo veel mogelijk betrokken worden bij het onderzoek naar
stoornissen bij een kind?
a. Omdat er een grote mate van interactie is tussen het gezin functioneren en het
functioneren van het kind
b. Omdat de ouders toezicht moeten blijven houden op de hulpverlening omdat zij
eindverantwoordelijk zijn
c. Omdat de ouder de meest betrouwbare informanten zijn als het gaat om het
vaststellen van het functioneren van een kind.
24. Welke groep(en) van hulpverleners mogen een kind ook lichamelijk onderzoeken?
a. Psychiaters
b. Psychiaters en psychologen
c. Psychologen
25. Leerkrachten kunnen een ander beeld schetsen van het functioneren van een kind dan
ouders. Op de informatie van welke informant moet een behandelaar afgaan?
a. School en thuis zijn verschillende contexten, zowel de informatie van de leerkracht als
die van de ouders is bruikbaar.
b. Op school moet een kind meer presteren, daarom is de informatie van de leerkracht
vaak bruikbaarder
c. Thuis functioneert het kind het meest natuurlijk, Daarom is de informatie van de
ouders vaak bruikbaarder
26. Wat betekent het begrip prevalentie?
a. Het aantal mensen van een groep met comordibe stoornissen
b. Het aantal mensen van een groep dat voor het eerst een stoornis krijgt
c. Het aantal mensen van een groep die aan een stoornis lijdt.
27. De ontwikkeling van (het gedrag van) het kind is onderhevig aan veel en complexe
invloeden. Welke theoretisch model drukt dit goed uit?
a. Het biopsychologische model
b. Het bio-ecologisch systeemmodel van Bronfenbrenner
c. Het model van de ontwikkelingsopgaven
28. Welke systeem laag wordt de motor van de ontwikkeling van het kind genoemd?
a. Het exosysteem
b. Het kind zelf, met zijn uiterlijke kenmeren en gedragskenmerken
, c. Het microsysteem
29. Een kind wordt gevormd door de tijd waarin hij opgroeit, want die heeft invloed op zijn
gezondheidsvorming. Dit is een voorbeeld van?
a. Het chronosysteem
b. Het exosysteem
c. Het macrosysteem
30. Uit onderzoek blijkt dat veel kinderen moeite hebben met de overgang van het primair
onderwijs naar het voortgezet onderwijs. De jongeren moeten onder andere leren wennen
aan het feit dat ze met meerdere docenten te maken krijgen. Waarvan is dit een
voorbeeld?
a. Opeenhoping van risicofactoren
b. Het mesosysteem
c. Het model van de ontwikkelingsopgaven
31. Bij de ontwikkelingsopgaven van een kind tussen 2 en 4 jaar horen de representionele
vaardigheden. Wat houdt dat in?
a. Op die leeftijd heeft een kind normaal gesproken zich representatief te gedragen
b. Op die leeftijd ontwikkelt zich normaal gesproken de vaardigheid je iets voor de geest
te halen wat er op dat moment niet is
c. Op die leeftijd kan het kind wat hij gepresteerd heeft op een later moment herhalen.
32. Wat is de gebruikelijke hoeveelheid van risicofactoren?
a. Beschermende en risicofactoren in evenwicht
b. Beschermende factoren zijn sterker
c. Het niveau van het kind, van de ouders en het gezin, en van de omgeving
33. Wat is bekend over de gezamenlijke invloed van meerdere risicofactoren?
a. De meest ernstige risicofactoren bepalen de uiteindelijke gezamenlijke invloed, bij
meerdere risicofactoren valt de invloed van minder ernstige factoren weg.
b. De gezamenlijke invloed is een optelsom van de afzonderlijke invloeden van de
risicofactoren.
c. De gezamenlijke invloed is meer dan een optelsom van de afzonderlijke invloeden, de
risicofactoren versterken elkaars afzonderlijke invloed.
34. Wat kun je zeggen over de sterkte van risicofactoren en beschermende factoren?
A. Risicofactoren en beschermingsfactoren kunnen elkaar volledig in balans houden.
B. Beschermingsfactoren zijn sterker dan risicofactoren.
C. Risicofactoren zijn sterker dan beschermingsfactoren.
35. Twee kinderen met dezelfde psychische problematiek hoeven niet hetzelfde
ontwikkelingstraject doorlopen te hebben
a. Dit klopt, dit heet equifinaliteit
b. Dit klopt, dit heeft Multi finaliteit
c. Dit klopt niet.
36. Wat is een belangrijk uitgangspunt van adequate hulpverlening aan kinderen of jongeren
met psychische problematiek?
a. Het is zaak om niet te snel te interveniëren omdat veel kinderen/jongeren vanzelf over de
problematiek heen groeien.
b. Kinderen en jongeren mogen geen medicatie ter bestrijding van hun psychische
problematiek omdat hun hersenen nog niet uitontwikkeld zijn.
c. Bij de hulpverlening aan kinderen en jongeren is het van belang om belangrijke contexten,
zoals school en ouders, bij de hulpverlening te betrekken.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper esmaypostema. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.