Taak 1
Dementie en delier
MENTALE STATUS ONDERZOEK
Wat wordt verstaan onder bewustzijn en welke stoornissen in bewustzijn worden
onderscheiden?
Er zijn verschillende soorten bewustzijn. Het primaire bewustzijn is het perceptuele besef van
externe en/of interne stimuli, terwijl het reflectieve bewustzijn gedachten zijn over en
interpretatie van bewuste ervaringen. Een helder bewustziijn is essentiieel om ons lichaam
en onze omgeving te kunnen waarnemen en hierop te kunnen reageren. Voor deze
processen is een intacte cortex cerebri belangrijk. Corticale functies zijn afhankelijk van het
ascenderende reticulaire activerende systeem (ARAS), dat in de reticulaire formatie van de
hersenstam ligt. Deze reticulaire formatie ontvangt informatie van alle sensibele systemen en
projecteert dit via de thalamus naar de cortex. Het is een heterogeen gebied met
verschillende, vaak vitale functies, waaronder de regulatie van de ademhaling en het
hartritme.
Stoornissen in het bewustzijn
Bewustzijnsstoornissen is een brede groep aandoeningen en symptomen die veranderingen
in het bewustzijn weergeven. Het bewustzijn kan op vele manieren verander zijn. Iemand
kan volledig buiten bewustzijn zijn, maar er kunnen ook bepaalde aspecten veranderd zijn,
zoals bijvoorbeeld bij het innemen van drugs. Deze stoornissen kunnen veroorzaakt worden
door stoornissen in het ARAS, waardoor het bewustzijn in kwantitatieve zin verandert ,wat
ten koste gaat van de alertheid en helderheid; of corticale stoornissen, waardoor het
bewustzijn in kwalitatieve zin verandert, wat zorgt voor stoornissen in het waarnemen
(wanen en hallucinaties). Verschillende vormen van verandering in het bewustzijn zijn:
- Somnolent bewustzijn: patiënt reageert alleen na krachtig aanspreken
- Soporeus bewustzijn: patiënt geeft geen antwoord meer, maar voert nog wel
opdrachten uit
- Subcomateus bewustzijn: patiënt reageert alleen nog op pijnprikkels
- Mutisme: patiënt vertoont een schijnbaar helder bewustzijn maar geeft geen reactie.
- Stupor: patiënt volgt de gebeurtenissen en heeft de ogen open, maar reageert niet.
Soms zijn er gerichte bewegingen. Er zijn geen emotionele reacties maar wel reacties
op pijnprikkels.
- Vernauwd bewustzijn: patiënt blijkt volledig geconcentreerd te zijn op een bepaalde
ervaring en is verder afgesloten van prikkels van buitenaf.
Welke soorten geheugen zijn er hoe worden deze vastgesteld tijdens het MSO?
Geheugen is het oproepen of in uitvoering brengen van door inprenting opgeslagen
ervaringen, gebeurtenissen en vaardigheden. We onderscheiden de inprenting, het
kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen.
- Inprenting
Inprenting is datgene wat volgt op het waarnemen en wat voorafgaat aan het
onthouden; het is het proces waarbij de informatie vanuit de zintuigen eerst door de
hersenen wordt geïnterpreteerd en vervolgens wordt toegeleid naar het geheugen.
De entorhinale schors en de cortex parahippocampalis spelen hierbij een belangrijke
rol.
- Kortetermijngeheugen
Dit betreft het herinneren van zaken die recent hebben plaatsgevonden met een
uitloop tot een dag. Het kan bovendien een beperkte hoeveelheid informatie bevatten
en heeft een kleine capaciteit.
- Langetermijngeheugen
In het langetermijngeheugen wordt informatie voor lange tijd in de hersenen
opgeslagen, maar kan wel weer vergeten worden. Dit heeft een zeer grote capaciteit
, en bevat gebeurtenissen langer dan een week. Het kan worden opgesplitst in het
declaratief (expliciet) geheugen en het niet-declaratieve (impliciete) geheugen.
o Declaratief geheugen: bevat kennis omtrent bepaalde gebeurtenissen en
feiten die zich in ons leven hebben voorgedaan; is gerelateerd aan bewuste
gedachten.
▪ Episodisch geheugen: gebeurtenissen in het persoonlijke leven
▪ Semantisch geheugen: kennis van de wereld, algemene feiten
o Niet-declaratief geheugen: een vorm van langetermijngeheugen waarbij niet
direct sprake is van bewuste beleving van of toegang tot opgeslagen kennis.
Deze vorm komt vooral tot uiting in beter presteren in bepaalde taken na
herhaalde oefening of na eerdere kennismaking met bepaald
stimulusmateriaal.
▪ Procedureel geheugen: leren van motorische vaardigheden en
bepaalde cognitieve vaardigheden, zoals leren fietsen en leren lezen
▪ Priming: het sneller herkennen van, of reageren op een bepaalde
stimulus als men deze al eerder heeft waargenomen.
▪ Conditionering: leerprocessen waardoor een organisme zich aanpast
aan de omgeving.
Geheugenstoornissen kunnen tijdens het MSO worden vastgesteld op verschillende
manieren. Stoornissen in de inprenting bijvoorbeeld, vallen bij de observatie op als de patiënt
recente informatie niet kan weergeven, of de arts noemt 3 voorwerpen die niet aan elkaar
gerelateerd zijn (boek, plant, molen) en de patiënt kan ze niet herhalen. Vaak is bij
stoornissen in de inprenting ook de oriëntatie gestoord en confabuleren komt vaak voor.
Stoornissen in het kortetermijngeheugen kunnen nagevraagd worden door wat iemand
gisteravond heeft gegeten en stoornissen in het langetermijngeheugen kunnen uitgevraagd
worden door te vragen naar de datum van het huwelijk of de geboorte van een kleinkind. \
Wat zijn hallucinaties en in welke sensorische modaliteiten kunnen ze optreden?
Een hallucinatie is een stoornis in het waarnemen. Mensen kunnen dingen zien, horen,
ruiken, voelen of proeven die er niet zijn. Er is hierbij geen werkelijke zintuiglijke prikkel. Het
verschil met een illusie is dan ook dat hierbij wel een zintuiglijke prikkel is, maar deze
verkeerd wordt geïnterpreteerd. Er zijn vijf verschillende soorten hallucinaties:
1. Akoestische hallucinatie: horen van geluiden of stemming. Dit is een aanwijzing voor
psychotische stoornissen en komt voor bij een delier.
2. Visuele hallucinaties: het zien van schimmen, mensen of voorwerpen. Aanwijzing
voor een delier, psychotische stoornissen, intoxicatie, onttrekking van middelen en
epilepsie.
3. Olfactorische hallucinaties: het ruiken van geuren. Aanwijzing voor organische
stoornissen, emotionele ontregeling door herinnering, psychotische stoornissen en
mensen met een depressie kunnen een doodslucht ruiken.
4. Gustatoire hallucinaties: iets proeven of een smaak hebben in de mond. Aanwijzing
voor neurologische stoornissen zoals epilepsie, of psychotische stoornissen.
5. Haptische hallucinaties: iets aan of onder de huid voelen of iets voelen in het lichaam.
Dit is een aanwijzing voor psychotische stoornissen of middelenmisbruik.
Wat wordt verstaan onder motorische onrust?
Motorische onrust is een verschijnsel dat kan optreden bij een delier. Hierbij kan de persoon
niet stil blijven zitten en heeft een onbedwingbare drang om zich te bewegen. Dit uit zich
bijvoorbeeld in het plukken aan de kleding, of uit bed willen komen.
Op de MMSE is er sprake van verlies van punten bij oriëntatie, geheugen en aandacht.
Welke oriëntatie- en aandachtsstoornissen kunnen tijdens het MSO worden
vastgesteld?
Oriëntatie valt tijdens het MSO onder de cognitieve functies en wordt altijd vastgesteld in
triplo: persoon, plaats en tijd. Hierbij wordt dus gekeken of de persoon zich kan oriënteren in
,wie hij is, waar hij is en welke datum/tijd het is. Stoornissen in de oriëntatie vallen onder
cognitieve stoornissen en kunnen onder andere optreden bij een delier, dementie,
psychotische stoornissen, middelengebruik en depressies.
Aandacht valt tijdens het MSO onder de cognitieve functies en gaat vaak gepaard met
concentratie. Hierbij is aandacht het kunnen vestigen van de aandacht op een onderwerp en
concentratie is de mate waarop deze aandacht vastgehouden kan worden. Een patiënt kan
hierbij moeite hebben om de aandacht op nieuwe dingen te richten of juist te snel afgeleid
zijn. Dit kan optreden bij depressies, cognitieve stoornissen, schizofrenie, angststoornissen,
een delier en manische stoornis.
Wat is het verschil tussen het MSO en de MMSE?
Met het MSO wordt de gehele mentale status van de patiënt in beeld gebracht. Dit wordt
gecombineerd met de anamnese, waarin ook de biografische informatie naar voren komt. Dit
allemaal samen zorgt voor een hulpmiddel bij het stellen van een diagnose.
Het MMSE is een test die het cognitief functioneren bepaalt, maar in grotere mate het
geheugen en de taal. De test bestaat uit de oriëntatie in tijd en plaats, een eenvoudige
geheugentest, concentratie, taal, rekenen, praxis en visuoconstructie (iets nadoen wat je
gezien hebt). De MMSE test NIET het langetermijngeheugen. De test kan in ongeveer 10
minuten worden afgenomen. Het nadeel bij deze test is dat er dus meerdere factoren
kunnen zijn die het cognitieve functioneren bepalen, waardoor bij een slechte score niet
meteen de diagnse dementie gesteld kan worden.
Wat is een structuurdiagnose en uit welke onderdelen bestaat deze? Wat is het
verschil met classificatie - diagnose?
Een structuurdiagnose zorgt voor een etiopathogenetisch perspectief bij het beschrijven van
een ziekte: factoren die iemand kwetsbaar maken (predisponerende factoren), factoren die
de stoornis uitlokken (luxerende factoren) en factoren die de stoornis onderhouden of
versterken (onderhoudende factoren) worden met elkaar gecombineerd, waaruit uiteindelijk
een beschrijvende conclusie volgt.
De structuurdiagnose zou uiteindelijk bijvoorbeeld kunnen zijn: Het betreft een 36-jarige,
gehuwde vrouw met matig ernstige depressieve stoornis, met vooral angst, insomnia,
gewichtsverlies en agitatie, sinds 8 maanden; derde episode met tussendoor onvolledig
herstel. Mogelijke etiologische factoren: overlijden vader op jonoge leeftijd; geen duidelijke
luxerende factor; onderhoudende factor: relatieproblemen. Geen actuele suïcidaliteit.
Een classificatie is het toewijzen van een psychiatrische stooornis aan een beschreven
categorie, zoals in de DSM-5. In dit systeem worden de symptomen van patiënten
gerankschikt en geeft categorieën en criteria voor toewijzing aan die categorieën.
, DIAGNOSTIEK DELIRIUM, DEMENTIE EN DEPRESSIE
Beschrijf klinische kenmerken van de belangrijkste delirante beelden en bespreek de
verschillen
Kenmerken
Een delirium is een acute hallucinatoire verwardheid bij veranderd bewustzijn. Het is een
ernstig psychiatrisch syndroom ten gevolge van een lichamelijke aandoening. Het kent een
acuut begin en de symptomen hebben de neiging te wisselen gedurende de dag. Het
belangrijkste symptoom is een bewustzijnsstoornis. Het bewustzijn is, in wisselende mate,
gedurende de dag verlaagd, dit is ’s nachts het meest uitgesproken. Er is verminderde
aandacht voor de omgeving en de concentratie is verminderd. Er is sprake van illusies en/of
hallucinaties, de oriëntatie kan gestoord zijn in tijd, plaats of persoon en het
kortetermijngeheugen is gestoord, waardoor nieuwe informatie niet of nauwelijks wordt
onthouden. Vaak is er ook sprake van een verwarde gedachtegang, hetgeen tot uiting kan
komen in een trage en verwarde spraak en vluchtige wanen. De patiënt kan achterdochtig
zijn en zich bedreigd voelen. Verder is er vaak sprake van een omkering van het slaap-
waakritme, is de psychomotoriek meestal gestoord (waargibj sprake kan zijn van extreme
remming of juist extreme opwinding, agitatie en agressie) en is de patiënt vaak angstig en
radeloos, soms apathisch, somber en vijandig.
DSM-IV-criteria
De DSM-IV-criteria voor een delier zijn als volgt:
A. Bewustzijnsstoornis
B. Verandering in de cognitieve functie of de ontwikkeling van een waarnemingsstoornis
die niet eerder is toe te schrijven aan een reeds aanwezige, vastgestelde of zich
ontwikkelende dementie
C. De stoornis ontwikkelt zich in korte tijd en neigt ertoe in het verloop van de dag te
fluctueren
D. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of lab uitslagen, dat de
stoornis is veroorzaakt door
a. De directe fysiologische consequenties van een somatische aandoening
b. Intoxicatie met een middel
c. Een onthoudingssyndroom
d. Meer dan één oorzaak
Verschillende beelden
Er zijn verschillende psychomotorische verschijningsvormen van een delier.
- De onrustige/hyperactieve vorm wordt gekarakteriseerd door motorische onrust en
agitatie, een verminderde controle, rusteloosheid, roepen, schelden en afweren van
verzorgers. Bij deze vorm is de patiënt vaak hyperalert. Meestal zoeken verzorgers
hierbij snel hulp, omdat de verzorging als moeilijk wordt ervaren.
- Bij de apathische/hypoactieve vorm is sprake van bewegingsarmoede en
verminderde interactie met de omgeving. Andere kenmerken zijn: minder en
langzamer spreken, verminderd bewustzijn van de omgeving, apathisch of zich
terugtrekkend gedrag en verminderde aandacht. Een apathisch-delirante patiënt
wordt doorgaans als een gemakkelijke patiënt ervaren, waardoor het beeld vaak laat
of niet als delier wordt herkend en nogal eens wordt verward met depressie of
dementie.
- Bij de gemengde vorm is de patiënt afwisselend hyper- of hypoactief; dit komt bij veel
ouderen voor.