Inleiding in de Westerse Kunstgeschiedenis I
Aantekeningen 2024-2025 | De Oudheid
Week 2: Egeïsche Kunst
College docent: Dr. Gert Jan van Wijngaarden
Hoofdstuk 4: Egeïsche kunst
I. Cycladische cultuur - (Archipel, Griekenland) 3000 v.Chr. - 1050 v.Chr.
Eilandjes in het Egeïsch zeegebied vormen in die tijd de cycladische cultuur (een zeevarende
cultuur binnen de eilandengroep).
Cycladebeeldjes
De belangrijkste vondst waren de Cycladebeeldjes (3000-2200 v.Chr.) — hier werden
voornamelijk vrouwen afgebeeld in marmer. Dit lijken duidelijk vruchtbaarheidsbeeldjes te zijn,
aangezien de vrouwen vaak zwanger werden afgebeeld. De gurines worden ook vaak
gevonden in gebieden ver buiten de Cyclade (Vasteland, Kreta, Turkije). De beeldjes konden
niet staan vanwege de gestrekte voeten. En lagen vaak in enkelvoud in graven - wat een
persoonlijk amulet/bezit of religie beleving suggereert. De beeldjes ontwikkelden zich door de
tijd heen steeds schematischer. Er zijn echter sporen van verf, de beeldjes waren dus gekleurd
en/of gedecoreerd - wellicht waren de latere, meer schematische beeldjes ook uitgebreider
gedecoreerd?
Op Keros zijn honderden vernietigde beeldjes in diepe putten gevonden - moedwillig vooraf
kapot gemaakt. Deze zijn als enige bij elkaar gegooid; er is duidelijk sprake van een massaal
ritueel.
II. Minoïsche cultuur (Kreta, Egeïsche zee) ca. 1600 v.Chr.
De minoïsche cultuur wordt wel de vroegste monumentale cultuur van Europa genoemd. En
kent een aantal economisch-rituele centra die worden aangeduid als paleizen.
Paleis van Knossos
Op Kreta was de belangrijkste vondst van de Minoïsche cultuur het Paleis van Knossos (ca. 1600
v.Chr.). Opvallend aan dit ‘paleis’ was het gebrek aan verdedigingsmuur of façade. Paleis was
gecentreerd rond een plein, wat een economische functie suggereerde (samen met de potten
en graansilo’s). Kenmerkend aan dit paleis waren de taps toelopende zuilen.
Het plein diende als verzamelplaats (wellicht een ritualistische functie), dit blijkt uit verschillende
fresco’s (wandschildering op natte pleisterlaag). Fresco’s geven belangrijke aanwijzingen over
kunsttechniek, maar ook over religie en samenleving. Op een van de fresco’s is te zien dat de
mensen zich verzamelen, op een ander lijkt dit te gaan om stier springen. Stieren symboliek
1
 fi
, kwam vaker voor in de Minoïsche cultuur, waaronder in een rhyton (drinkbeker van steen en
schelp) in de vorm van een Stierenkop (1500-1450 v.Chr.). Stiersymboliek is bovendien ook
overgeleverd in de latere Griekse mythes over Kreta, met name de Minotaurus in het labyrint die
werd gedood door de held Theseus.
Veel afgebeelde vrouwen, waaronder het beeld van de Slangengodin en beter-afgebeelde
vrouwen op het Grandstand Fresco (ca. 1600 v.Chr.), suggereert een matriarchaat. In de
Minoïsche cultuur was wel oorlog en geweld aanwezig en hier en daar mannelijke (goden)
afgebeeld, maar dat kwam niet naar voren in de kunst die daar werd gevonden. Vrouwen
vervullen een belangrijke rol in iconogra e en religie.
III. Myceense cultuur (Grieks vasteland) ca. 1600 v.Chr.
De Myceense cultuur ontstaat in de 16e eeuw v. Chr. Op het Griekse vasteland en is te
herkennen aan de monumentale grafcultuur en oorlogscultuur en is wat betreft artistieke stijl en
techniek zeer beïnvloed door de Minoïsche cultuur. Maar wat iconogra e betreft staat deze er
heel ver van vandaan.
Een van de belangrijkste archeologen ooit, Heinrich Schliemann (1822-1890) groef Mycene op
in 1874. Hij onderzocht plekken die Homeros (700 v.Chr.) beschreef in zijn epossen de Ilias en
de Odyssee. In Mycene vond men kenmerkende graven; tholos graven, grote ronde
koepelgraven zoals het ‘Schathuis van Atreus’ (ca. 300 v.Chr.). Hier werden belangrijke guren
begraven en weergeeft het monumentale karakter van de Myceense cultuur.
In andere eerdere graven (zie Grafcirkel A) werden onder meer goud, zilver, brons en wapens
gevonden. Waaronder ook het belangrijke voorwerp: het Masker van Agamemnon (ca. 1600-
v.Chr.). De uitgebreide decoraties op de wapens komen wat betreft stijl overeen met de
Minoïsche stijl maar niet wat betreft iconogra e (jacht taferelen, wilde dieren, oorlog e.d.).
Ook de Myceense paleizen komen op veel vlakken overeen met die van Kreta (zoals de functie
van opslag van goederen). Maar Mycene was een citadel met wél een verdedigingsmuur.
Bekend onderdeel hiervan waren verscheidene poorten, waaronder de Leeuwenpoort (1250
v.Chr.). Dit was een timpaan van kalksteen, waarvan de vermoedelijke leeuwen hun hoofd
hebben verloren. De leeuwen staan aan weerszijden van een Minoïsche (taps-toelopende) zuil.
Veel van de Myceense stijl komt overeen met de Minoïsche stijl, maar hier werd wél oorlog en
symboliek van macht en overheersing- iconogra e en afbeeldingen gebruikt.
Ook op het Griekse vasteland zijn de meeste paleizen verwoest (ca. 1200 v.Chr), waarvan de
ruïnes werden teruggevonden op plekken genoemd door Homeros. Zo is de Myceense cultuur
ontwikkelt in een aantal centra die in latere mythologie van belang zijn. En op door Homeros
vereeuwigt in de Griekse mythologie als de ‘Heldentijd’.
2
 fi fi fi fi fi
, Week 2: Griekse Kunst - Inleiding en Architectuur
College docent: Prof. dr. Vladimir Stissi
Hoofdstuk 5: Griekse kunst
I. Achtergronden en concepten
De Griekse oudheid word door vele gezien als de start van de westerse kunstgeschiedenis, en
heeft als inspiratie voor veel andere westerse kunst gediend. Zo was de Torso Belvedere (ca. 430
n.Chr.) van Apollonius een bron van inspiratie voor David van Michelangelo (1501-1504 n.Chr.).
En diende de Venus van Milo (ca. 130 v.Chr.) als inspiratie voor Dalí.
Klassieke archeologie: het bestuderen van antieke culturen aan de hand van materiële resten.
Een uitdaging van het bestuderen van de kunstgeschiedenis uit de oudheid is de fragmentatie,
er ontbreekt heel veel; de objecten zelf en de informatie erover. Neem de wereld wonderen, en
vele vazen de beelden - zo ook het Mausoleum Halicarnassus (353-351 v.Chr.). De overlevering
van objecten uit de oudheid zorgt voor procesmatige uitdagingen, hoe de voorwerpen te
bemachtigen en hoe de eigendomsgeschiedenis te traceren.
Aspecten van (kunsthistorische) archeologie - herkomst van de oudheden
1) Directe overlevering; dit zijn voorwerpen en gebouwen die zijn ‘overgebleven’ maar ook
deze zijn vaak gereconstrueerd (Hephaestos tempel, Athene ca. 420 v.Chr.).
2) Hergebruikte onderdelen en/of bouwmaterialen; deze delen worden ook wel aangeduid
met de term spolia (Ayia Triadha kerk, Argos 13e eeuw n.Chr.).
3) De kunstmarkt; ’oude collecties’ met als uitdaging onduidelijkheid over herkomst, de
zuiverheid van deze objecten is lastig te bewijzen omdat deze vaak zonder documentatie of
illegaal zijn doorverkocht, ook plundering en diefstal komt hier ter sprake (‘Getty’ Kouros,
Los Angeles ca. 530 v.Chr. of 20e eeuw).
4) Opgegraven oudheden; dit vormt de puurste vorm van herkomst traceren, deze
opgravingen gebeuren vaak in wetenschappelijke en gereguleerde context (Kouros &
Phrasikleia kore, Athene ca. 520 v.Chr.).
Aspecten van (kunsthistorische) archeologie - ordening in de tijd
1) Stratigra e: ordening op ouderdom op basis van de positie in de grond.
2) Ordening op basis van stijl en techniek. Denk hierbij aan het voorbeeld van Johann Joachim
Winckelmann (1717-1768) die in 1764 Geschichte der Kunst des Altertums uitbracht waarin
hij, als eerste ooit, Romeinse beeldhouwkunst in een historische samenhang plaatste en
stelde dat ze samen een historische ontwikkeling vormden.
3

fi