Laat maar zien;
Hoofdstuk 3:
Na bestudering van dit hoofdstuk kun je:
de essentie van beeldend onderwijs schetsen.
beeldend onderwijs globaal in een historisch perspectief plaatsen.
de kerndoelen voor beeldend onderwijs uitleggen.
een voorbeeld geven van good practice uit de praktijk.
een les analyseren in termen van het cirkelmodel voor vormgeven.
uitleggen wat procesgerichte didactiek betekent.
uitleggen hoe het basisplan een vormgevingsproces concretiseert.
toelichten welke lesfasen er zijn en welke functie zij hebben.
Beeldend onderwijs: daar gaat het om!
Bij beeldend onderwijs maken kinderen zelf beeldend werk, ze kijken er samen
naar en praten erover. Dit wordt productie, receptie en reflectie genoemd.
Kinderen ervaren wat beelden kunnen uitdrukken. Daarbij leren ze over
beelden, maar ook over zichzelf.
Beeldend onderwijs omvat het maken en het beschouwen van beelden.
Reflecteren speelt zowel bij het maken als bij het beschouwen van beelden een
centrale rol.
Maken betekent dat je iets doet met je handen. Die worden aangestuurd door
hoofd (en hart). In het cirkelmodel (zie het hoofdstuk Zien en maken) is het
terug te vinden in de procescomponenten werkwijze en onderzoek. Het aspect
maken is het ambachtelijke, het leren van handelingen. Het is eenvoudiger dan
onderzoek. Bij onderzoek wordt gekeken hoe de leerling dat maakproces een
eigen, creatieve wending kan geven. De aandacht die de leerkracht daarvoor
heeft noemen we procesgerichte didactiek.
Beschouwing of receptie van beelden is een essentieel aspect. Binnen de
kerndoelen wordt dit samengevat als reflecteren. Beschouwen is het
nauwkeurig onderzoeken en onder woorden brengen van wat er te zien is. Zo
wordt de visuele informatie toegankelijk.
We spreken van reflecteren als tijdens het beschouwen het persoonlijke
perspectief wordt gehanteerd (wat doet het mij?). Reflectievragen zorgen voor
een bewustwordingsproces. Reflecteren beïnvloedt het sturingsmechanisme
van gedrag en zo ook van het onderwijs. Het geeft een leerling controle over
zijn beeldend vermogen en bevordert de ontwikkeling van zijn beeldende
mogelijkheden en identiteit.
Beeldend onderwijs en de kerndoelen
De overheid verplicht de scholen zich te houden aan gemeenschappelijk
voorgeschreven richtlijnen, de Kerndoelen Primair Onderwijs (2006). Beeldend
onderwijs draagt bij aan een brede vorming en aan de ontwikkeling van het
beeldend vermogen, zoals de:
,Laat maar zien;
Sociaal-emotionele ontwikkeling: Beeldend vormgeven speelt zich altijd
af in een sociale context. Het is bijna onmogelijk zonder emotionele
betrokkenheid, omdat kinderen voortdurend persoonlijke keuzes maken
om tot een eigen verbeelding te komen en daarover communiceren met
anderen.
Zintuiglijke en cognitieve ontwikkeling: tijdens beeldend vormgeven
leren kinderen gericht waarnemen en interpreteren. Ze leren dat
(beeldende) informatie sterk door de context wordt bepaald. Bij het
verbeelden ervaren ze regels, principes, procedures en begrippen die
tot de grondslagen van kennisverwerving behoren. Daarmee oefenen ze
ook metacognitieve vaardigheden.
Motorische ontwikkeling: het beeldende werkproces biedt
mogelijkheden om motorische vaardigheden in een betekenisvolle
context te oefenen.
Creatieve ontwikkeling: creatief gedrag is de kern van elk
vormgevingsproces. Ontwikkeling van het beeldend vermogen
impliceert de ontwikkeling van de creativiteit, zowel cognitief,
technologisch als expressief. Beeldend onderwijs draagt bij aan een
creatieve, onderzoekende houding.
Beeldend onderwijs maakt binnen de Kerndoelen Primair Onderwijs onder meer
deel uit van kunstzinnige oriëntatie:
Karakteristiek: door kunstzinnige oriëntatie maken kinderen kennis met
kunstzinnige en culturele aspecten in hun leefwereld.
Kerndoelen: leerlingen leren:
beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken om er gevoelens en
ervaringen mee uit te drukken en om ermee te communiceren (kerndoel
54)
op eigen werk en dat van anderen te reflecteren (kerndoel 55)
kennis over en krijgen van waardering voor aspecten van cultureel
erfgoed (kerndoel 56).
Er is een Leerplankader Kunstzinnige Oriëntatie ontwikkeld dat scholen houvast
biedt bij de invulling en de borging van het curriculum kunstzinnige oriëntatie.
Ook bieden Tussendoelen & Leerlijnen (TULE, SLO 2006) inhoudelijke
ondersteuning.
Het basisplan
Het cirkelmodel (zie het hoofdstuk Zien en maken) is een blauwdruk voor elke
beeldende activiteit. De leraar ontwerpt een situatie waarin de componenten uit
dit model een invulling krijgen: het basisplan.
,Laat maar zien;
Van cirkelmodel naar basisplan
Een basisplan beschrijft concrete vakinhouden en doelstellingen van een
beeldende activiteit op basis van de componenten uit het cirkelmodel.
Aan de hand van de product- en procescomponenten kun je kinderen in een
eigen vormgevingsproces betrekken:
Betekenis: welk onderwerp biedt mogelijkheden om waarnemingen,
belevingen en associaties van kinderen samenhangend uit te diepen.
Vorm: met welke beeldaspecten kun je de vorm van een werkstuk laten
variëren?
Materie: welk materiaal en gereedschap bieden aantrekkelijke
mogelijkheden voor vormvariaties?
Beschouwing: welk beeldmateriaal kies je om kinderen de juiste visuele
informatie te bieden en te prikkelen, te laten waarnemen, inbeelden,
fantaseren, associëren, ordenen, selecteren?
Onderzoek: hoe stimuleer je kinderen tot creatief onderzoek, hoe laat je
ze vormvariaties verkennen en het effect op de betekenis in hun werk
ervaren?
Werkwijze: welke instructies over het gebruik van materiaal en
gereedschap zijn noodzakelijk en welke vaardigheden zijn nodig om het
werkstuk tot een goed einde te brengen?
Reflectie: welke reflectievragen helpen kinderen zoeken naar eigen
mogelijkheden en voorkeuren en door welke keuzes komen ze tot een
samenhang tussen betekenis, vorm en materie.
Procesgerichte didactiek
Beeldend vormgeven levert een bijdrage aan de manier waarop kinderen de
wereld gaan begrijpen. Doen, kijken en samen reflecteren, wisselen elkaar af.
Een procesgerichte didactiek richt zich vooral op de kwaliteit van de
procescomponenten. Een kind kan zich beeldend authentiek en creatief
ontwikkelen als het goed in dat proces begeleid wordt.
, Laat maar zien;
De leerkracht richt zijn didactische inspanningen op die procescomponenten en
zorgt ervoor dat hij dat proces optimaliseert. Daarbij gaat het om de samenhang
tussen het proces en het product.
Beeldend vormgeven kun je zien als een ontdekkingstocht door een landschap
met mogelijkheden, maar ook met obstakels. De leerkracht is tot op zekere
hoogte de gids die helpt met reflectievragen en deelhandelingen. De kinderen
moeten tot een persoonlijke keuze komen. De keuzemomenten komen als de
kinderen zoeken naar hun eigen afstemming van de productcomponenten.
Oriëntatie op het beeldend vormgevingsproces
Het is de taak van de leerkracht de kinderen op die keuzemogelijkheden te
wijzen. Dat gebeurt eerst vóór het werkproces tijdens de oriëntatie. Als
leerkracht betrek je de kinderen bij de opdracht, in eerste instantie vanuit de
betekenis. Je stapt vervolgens over op het zichtbare en kijkt met hen naar
mogelijkheden van de beeldaspecten. Tot slot geef je ze kort richtlijnen mee
over manieren waarop je het materiaal kunt gebruiken.
Nadat de kinderen zijn voorzien van materiaal en gereedschap, zoem je weer in
op het proces. Je begeleidt ze door samen te kijken naar mogelijkheden. Zowel
de product- als de procescomponenten geven daarbij houvast. Als leerkracht
stimuleer je de variatie en begeleid je individuele routes.