Fusies, reorganisaties en insolventie
College 14 & 15
College 14 – Faillissementsrecht: inleiding, vereisten
faillietverklaring, rechtsmiddelen, hoofdrolspelers
Literatuur
Insolventierecht H 1, 2, 3.5-3.16, 4.6, 7, 8
H1 Hoofdlijnen in insolventieprocedures
Uitgangspunten in Nederlands recht: elke schuldenaar kan zich verhalen
op alle goederen van zijn schuldenaar (art. 3:276 BW) en gelijke rang
van schuldeisers buiten voorrangsregeling van art. 3:277 BW (pand,
hypotheek, voorrang ex art. 3:278 BW). Gevolg => de schuldeiser kan
zelf vorderingen incasseren, zonder dat de schuldeiser rekening hoeft te
houden met belangen van andere schuldeisers. De schuldenaar bepaalt
zelf hoe hij zijn schulden voldoet. Dit systeem werkt, zolang de
schuldenaar zijn verplichtingen voldoet en voldoende solvabel is
(positieve waarde van vermogen en beschikking over liquide middelen om
opeisbare schulden te kunnen betalen). Bij insolventie is de schuldenaar
onvoldoende solvabel en/of heeft hij onvoldoende liquide middelen ter
beschikking. Om chaos te voorkomen, bestaan insolventieprocedures,
waarbij het verhaal door individuele schuldeisers wordt vervangen door
een collectief verhaal. Bij dit collectieve verhaal gaat men uit van
gelijkheid van schuldeisers, ‘paritas creditorum’ (gelijke rang = gelijke
behandeling).
De Faillissementswet (hierna: Fw) kent drie typen insolventieprocedures:
(i) faillissement (art. 1 lid 1 Fw, gericht op de vereffening van het
vermogen ten behoeve van de schuldeisers, voor natuurlijke en
rechtspersonen);
(ii) surseance van betaling (art. 214 Fw, uitstel van betaling als
tijdelijke maatregel, eventueel volgt faillissement ex art. 242 Fw,
alleen voor ondernemingen); en
(iii) schuldsanering voor natuurlijke personen (art. 284 Fw, bij
succesvol verloop krijgt schuldenaar een ‘schone lei’, meer gericht
op schuldenaar).
Gemeenschappelijk kenmerk: de procedure wordt geopend als de
schuldenaar niet meer aan zijn opeisbare verplichtingen kan voldoen en
onvoldoende liquide is. Tijdens de insolventieprocedure volgt een
solvabiliteitstoets: kunnen alle schulden worden voldaan uit het vermogen
van de schuldenaar?
Schuldeisers in de zin van de Fw : degene die op de dag dat de
insolventieprocedure wordt geopend een geldvordering heeft op de
schuldenaar, of een andere vordering die kan worden omgezet in een
geldvordering à vereist opeisbaarheid in rechte. Onderscheid tussen een
rechtsplicht en een subjectief recht als deel van het vermogen van de
schuldeiser (bijv. het niet schaden van eigendomsrechten levert geen
persoonlijke verbintenis op, maar de zaaksbeschadiging wel). Er moet
sprake zijn van een vermogensrechtelijke verbintenis (inclusief
familierecht); natuurlijke verbintenissen ex art. 6:3 BW kwalificeren niet
als zodanig. Een zakelijk recht is eveneens geen rechtsbetrekking tussen
personen, want tussen een persoon en een zaak (de eigenaar die een zaak
van een ander opvordert, vordert dus iets wat niet tot het vermogen van
de ander behoort à geen schuldeiser in de zin van de Fw). De vorderingen
moeten steeds zijn ontstaan voor de datum van opening van de
1