1. Paternalisme, geschiedenis
2. - Macro/microbenadering
- structureel functionalisme van Parsons/ 3 belangrijke plichten
3. - structureel conflict perspectief van Freidson
- kritiek art-patiënt relatie
- double bind positie
- 3 psychosociale redenen die de patiënt heeft om niet te durven klagen over de
gezondheidszorg
4. - marxistische analyse
- double bind van artsen
- compliantie concordantie
5. - shared decision making
- 3 soorten risico’s
6. - arts patient relatie van Strong/ patient-clienten
7. - role formats
- informed consent
8. - WGBO
9. - patientenrechten
- recht op informatie (1)
10. - uitzonderingen op informatieplicht
- therapeutische exceptie
11. – recht op niet weten
- geheimhouding richting vertegenwoordigers op grond van goed hulpverlenerschap
- Toestemming voor de behandeling (2)/ informed consent
12. – Medisch dossier (3)
- recht op inzage
13. - geheimhouding en privacy (14)
- beroepsgeheim
- het verschoningsrecht en kanttekeningen
14. - situaties waarin het beroepsgeheim doorbroken mag worden
- conflict van plichten
- wils(on)bekwaamheid en vertegenwoordiging
15. - vervolg wil(on)bekwaamheid en vertegenwoordiging, minderjarig meerderjarig
- tweeledigheid WGBO
16. - plichten van de patiënt
- medische gegevens van overledenen
17. – wet bopz
- opneming van de psychiatrische patient
- rechterlijke machtiging
18. – inbewaringstelling (IBS)
- spoedprocedure, voorwaarden en middelen en maatregelen
19. – dwangbehandeling en noodsituatie
- doelmatigheid, propotionaliteit en subsidiariteit
- behandelplan
20. - dwangbehandeling
21. – verandering van de wet BOPZ
- Wet verplichte GGZ (Wvggz)
- wet zorg en dwang (Wzd)
22. - High- en intensive care (HIC)/ dwangmaatregelen voorkomen
23. – Aristoteles en Descartes , het lichaam als sociaal construct
- de sociologie van het lichaam
24. – Sociologie, interesse in het menselijke lichaam
, - vrouwenbeweging
25. – sociologie van het lichaam
- perspective on the body
- essentialistisch, naturalistisch, sociaal-constructivistisch, fenomenologisch perspecief
26. – naturalisme (essentialisme)
- sociaal-constructivisme
- fenomenologie
- embodied
27. - ‘body techniques’ Marcel Mauss
- body projects
- regulating bodies Turner
28. – Korper en leib
- Turners 4 basis sociale taken
- Foucalt and the body
- disciplinaire kennis dat werkt op twee niveaus
29. – 3 vormen van disciplinering
- hiërarchische observatie/ normalisering van het lichaam/ inspectie van het lichaam
- civilizing the body, Norbert Elias
- 3 beschavingsprocessen
30. - Bourdieu and physial capital/ 4 soorten kapitaal
- feminisme
- 5 conceptualisaties vrouwen zien zichzelf apart van hun lichaam
31. vrouwen en zwangerschap
32. Sawicki/ onderscheid tussen het repressieve model van macht
33. - Body as a project
- regulation of bodies
- sociologie van de techniek
- sociologische benaderingen van medische technologie
- technologisch determinisme
34. – sociaal essentialisme
- technologie in de praktijk
- Bruno Latour
- Actor netwerk theory (ANT)
35. – Annemarie Mol
- the body multiple
- pathwork singularity
- medical imaging
36. – tissue transfer
- bio-economics
- biological waste
- biological value
- Ian Hacking
37. – Sociologie of genetics
- genetische verantwoordelijkheid
- genetisch testen
38. – verantwoordelijkheid genetische status
- biosocialiteit
- bio-ethiek
- Beauchamp en Childress
- Petersen
,Medische sociologie – aantekeningen voor
deeltentamen 2 (volledig)
Hoofdstuk 6 – The sociology of lay-professional interactions +
hoorcollege
Medische kennis is nu toegankelijk voor iedereen. De afgelopen decennia heeft er
verandering plaatsgevonden van ‘industrial age medicine’ naar ‘information age health
care’. In de oudere ‘industrial age medicine’ werd verondersteld dat mensen het beste
verzorgd werden door gezondheidsprofessionals. De dokter heeft specifieke kennis, die de
leek niet heeft (de dokter is de expert, ‘weet wat goed is’). De patiënt vertrouwt erop dat de
arts die specifieke kennis inzet om zijn/haar situatie te verbeteren. De arts-patiëntrelatie
werd gekenmerkt door paternalisme (arts wist beter dan patiënt, arts werd volledig
vertrouwd) en professionele autonomie van de arts. Deze paternalistische en autoritaire
benadering stond eigenlijk hele lange tijd niet ter discussie. Dat had gevolgen voor artsen,
artsen werden gebruikt als ‘machtsmiddel’ door industrieën. Bijvoorbeeld de
sigarettenindustrie maakte hier gebruik van, lieten artsen toentertijd sigaretten aanprijzen
(want er viel niet aan de macht van de arts te toppen).
De arts kreeg toentertijd expliciet toestemming van de beroepsgroep om informatie over de
situatie/staat van de patiënt niet met de patiënt te delen op het moment dat de arts dat
wenselijk achtte. Het begrip informed consent zoals wij dat kennen was totaal niet aan de
orde. Artsen vonden dat zij de plicht hadden om oprecht te zijn, maar artsen hadden nog
een grotere plicht om ervoor te zorgen dat de patiënt ten alle tijden hoop hield en zo min
mogelijk schade opliep. De arts beslist wat goed is voor de patiënt (bijvoorbeeld
achterhouden van de diagnose).
Allerlei technologische en sociologische veranderingen hebben
plaatsgevonden. De maatschappij is veranderd, vroeger
overleden mensen snel en jong aan infectieziekten
tegenwoordig leven mensen langer en is er sprake van
chronische ziekten. Hierdoor verschoof de focus van ziekte naar
het verlengen van de gezondheid. Ook verschoof de zorg van
een focus van de ziekenhuizen naar de maatschappij, waarin er
meer ruimte was voor eerstelijnszorg en wijkverpleging. Meer
chronische zorg en meer preventie van allerlei aandoeningen.
Vanaf de jaren ’70 kwam er kritiek op de rol van de dokter. Burgers kregen in de
maatschappij meer autonomie en de rol van zelfbeschikking (keuze wat jij doet met je
lichaam) groeide hierin. De medische wereld en de burger kwamen telkens meer tegenover
elkaar te staan. De gezondheidszorg was echter nog erg paternalistisch.
Deze sentimenten zijn ook te herkennen in de emancipatiegolf, zo vonden feministen dat de
medische wereld en de artsen een patriarchale visie hadden, er werd toentertijd door de
arts bepaald of iemand aan de pil kon of een spiraaltje mocht. Er was vraag naar meer
zeggenschap van de burger. De macht van de arts over de patiënt was te groot.
, De traditionele arts-patiëntrelatie kwam ter discussie te staan. De focus verschoof van het
paternalisme van de arts, naar meer autonomie voor de patiënt. De definitie van wat goede
zorg was veranderde ook. Niet alleen werd er gekeken naar het weldoen, maar ook naar het
niet schaden (Dax Cowart, beschadigd doordat artsen besloten hem in leven te houden
terwijl hij dit zelf nadrukkelijk niet wilde, brandwonden).
Autonomie van de patiënt begon een belangrijk begrip te worden. De normen en waarden
die altijd al bestonden binnen de relatie kwamen onder druk te staan. Er kwam een roep
voor de verandering van de asymmetrische machtsrelatie.
Onder deze veranderde normen en waarden kwam ook een nieuwe wetgeving tot stand,
deze wetgeving legde de nadruk op het recht van de patiënt om zelf te beslissen en volledig
geïnformeerd te zijn over de situatie. Dit vertaalt zich in de wetgeving, zoals de BOPZ waarin
rechten van de gedwongen opgenomen patiënt staan vastgelegd en de WGBO waarin de
informed consent is vastgelegd. Deze twee wetten beschermen de patiënt tegen de macht
van de arts.
Wat is er allemaal veranderd?
Keuzevrijheid stond hoog in het vaandel voor de patiënt. Mensen die ziek zijn werden
achtereenvolgens gezien als patiënt, cliënt en tegenwoordig als consument. Een consument
heeft veel meer autonomie om zijn eigen zorg te kiezen.
Dus tegenwoordig in de context van ‘information age health care’ wordt erkend dat leken
ook kennis en vaardigheden hebben en zij voor zichzelf kunnen zorgen. Deze transformaties
hebben geleid tot veranderingen in de relaties tussen artsen en patiënten.
De arts-patiëntrelatie verandert continu, sociologische analyses kunnen op twee manieren
naar deze arts-patiëntenrelaties kijken;
Macro benadering; zoals structureel-functionalisme (Parsons) en structureel-conflict
perspectieven (Freidson’s). Kijken op maatschappelijk niveau oftewel helicopterview.
Micro benadering; richten zich op de kenmerken van de interacties zelf, kijken naar
de kenmerken van individuele interacties (Role format’s).
Structureel-functionalisme, Parsons heeft veel geschreven over de arts-patiëntrelatie. Zowel
arts als patiënt spelen een bepaalde rol, die redelijk vastligt. Beiden hebben rechten en
plichten. De patiënt heeft toegang tot de ziekenrol mits hij/zij voldoet aan de plichten van
een patiënt. De relatie tussen patiënt en arts is wederkerig (beide zijn nodig, bestaan niet
zonder elkaar) maar is niet gelijk. De artsen hebben meer macht, status en prestige en
patiënten hebben dit niet (asymmetrische relatie). Vanuit een functionalistisch oogpunt
heeft deze ongelijke macht enkele voordelen;
Het verzekert dat degene die geformaliseerde kennis en technische vaardigheden
hebben beloningen krijgen en hierdoor hun vaardigheden ook willen uitoefenen.
Betekent ook dat de patiënten de artsen vertrouwen.
Volgens Parsons is deze asymmetrische relatie niet problematisch indien de artsen zich ook
aan de drie belangrijke plichten houdt;
Universalisme; iedereen moet gelijk behandeld worden, zijn specifieke kennis moet
hij bij iedereen op dezelfde manier toepassen.