Samenvatting 2 – Beginselen van de democratische rechtsstaat – Endterm
Hoofdstuk 6
Grondrechten
6.1 De ontwikkeling van grondrechten
Vanaf de Middeleeuwen waren er al documenten waarin waarborgen waren vastgelegd tegen willekeurig of
onderdrukkend overheidsgezag. Het was pas vanaf het eind van de zeventiende eeuw, toen John Locke een
rechtsfilosofische verhandeling over staatsgezag publiceerde, dat grondrechten in de moderne trant zich inzette. Met
de theorie van het maatschappelijk contract gaf Locke aan dat grondrechten een terrein afbakenen wat niet aan
overheidsgezag is onderworpen. Dit maatschappelijk verdrag had als primair doel om het leven, de vrijheid en het
eigendom van alle burgers te waarborgen en dat met het oog daarop fundamentele rechten door de overheid
moesten worden gerespecteerd. Een staat zonder waarborging van grondrechten kan niet bestaan.
Op internationaal vlak zijn de grondrechten ook gecodificeerd:
EVRM: Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
IVBPR: Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
ESH: Europees Sociaal Handvest
IVESCR: Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten
Het EHRM controleert op naleving van het EVRM, naleving van het Unierecht wordt gecontroleerd
door het HvJ (Hof van Justitie van de Europese Unie)
6.2 Het rechtsstatelijk waarborg karakter van de grondrechten
De rechtsstaat houdt in, dat de grondslag van statelijk gezag in het recht wordt gelegd en de uitoefening van dit
gezag onder de heerschappij van het recht wordt geplaatst. Grondrechte zijn hierbij van fundamenteel belang.
Het behoort tot de essentie van de klassieke grondrechten, dat ze een dam opwerpen tegen overheidsoptreden
dat als willekeur of onderdrukkend wordt ervaren.
Positief recht-> komt niet meer uit traditie tot ons, maar is resultaat van een rechtscheppende handeling (wetgeving).
Het is het recht dat op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats geldt.
Grondrechten zijn de rechtstatelijke beveiligingsmechanisme van het positieve recht tegen ontsporingen.
Grondrechten maken duidelijk dat rechtsschepping binnen bepaalde grenzen moet blijven. Die grenzen gelden
ook voor de formele wetgever, want deze heeft een algemene bevoegdheid tot wetgeving (art. 81 Gw), maar
dient bij de uitoefening daarvan wel de grondrechten in acht te nemen.
Positief recht heeft een beveiligingsmechanisme nodig tegen ontsporing; maar het beveiligingsmechanisme is
zelf ook positief recht en kan dus buiten werking worden gesteld.
Opzegging van internationale verdragen waar (vergelijkbare) grondrechten in zijn verweven maakt dat
Nederland zich internationaal zou isoleren.
6.3 Grondrechten en het principieel beperkte karakter van overheidsbevoegdheden
Grondrechten, met name de klassieke vrijheidsrechten, brengen als het ware door contrastwerking het beperkte
karakter van overheidsbevoegdheden in beeld.
Overheidsoptreden dat ingrijpt in leven, vrijheid en eigendom van burgers moet in de rechtsstaat op grond
van het legaliteitsbeginsel altijd tot formele wetgeving herleidbaar zijn. De machtiging tot zodanig
overheidsoptreden, welke haar basis moet vinden in zogenoemde beperkingsclausules, dient specifiek te zijn;
een bepaald overheidsoptreden wordt toegestaan.
6.4 De subjecten van grondrechten; bijzondere rechtsverhoudingen
Grondrechten kunnen door individuen en collectiviteiten worden ingeroepen, maar niet door overheidsorganen en
overheidslichamen. Dit is omdat grondrechten in het algemeen gericht zijn op de bescherming van burgers tegen
overheidshandelen. Voor personen (bv. Ambtenaren) die in een bijzondere rechtsverhouding met de overheid staan,
geldt dat er meer en andere beperkingen op de grondrechten kunnen worden vastgesteld dan voor burgers in het
algemeen. Deze beperkingen moeten ten grondslag zijn van beperkingsclausules of clausuleringen van de Grondwet
(bv. Art. 15, vierde lid Gw).
De beperkingsclausules bevatten doelcriteria waarin wordt aangegeven in het kader van welke belangen het
grondrecht mag worden beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om het belang van de openbare veiligheid of de bescherming
van de gezondheid.
De wetgeving is met het standpunt, dat alle beperkingen van grondrechten van personen in bijzondere
rechtsverhoudingen gebaseerd moeten kunnen worden op en clausulering, in overeenstemming gebracht.
Bv. Art 10 Ambtenarenwet.
EHRM = de internationale rechter die in de laatste instantie oordeelt over eventuele schending van het
EVRM.
, Er is één belangrijke begrenzing aan de werking van grondrechten: daar waar een persoon primair als ambt,
dus als overheid, optreedt, komt hem geen beroep op grondrechten toe, omdat hij immers vanwege die
kwaliteit als ambt geen grondrechtssubject is.
6.5 Categorieën van grondrechten
Formele grondrechten-> wat is de juridische status en grondslag ervan?
Nationale grondrechten-> neergelegd in de Grondwet, op de naleving waarvan door de nationale rechter
toegezien wordt.
Internationale grondrechten-> neergelegd in het EVRM, waarbij zowel de nationale rechter als het EHRM
bescherming biedt.
Supranationale grondrechten-> neergelegd in onder meer het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie (Handvest), op naleving waarvan zowel door de nationale rechter als door de supranationale
rechter (het Hof van Justitie) toegezien wordt.
De nationale en internationale grondrechten zien op alle handelen van de Nederlandse overheid; de supranationale
(EU-)grondrechten hebben uitsluitend betrekking op het handelen van de organen van de EU, en op het handelen van
de Nederlandse overheid enkel en alleen voor zover deze het EU-recht ten uitvoer legt (art. 51, eerste lid, Handvest).
Materiële grondrechten-> wat is de inhoud ervan?
Klassieke grondrechten of vrijheidsrechten-> gericht op overheidsonthouding. De burgerlijke en politieke
rechten.
Sociale grondrechten-> geven aanspraken op overheidsprestaties. De economische, culturele en sociale
rechten.
Een typologie van grondrechten zou er als volgt uit kunnen zien:
Bodemnormen die beogen de mens in zijn fysieke en psychische kern te beschermen tegen aantasting. (bv.
Recht op leven en het verbod op marteling en onmenselijke behandeling/ bestraffing)
Klassieke vrijheidsrechten die verplichten tot overheidsonthouding.
(bv. vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, recht op privacy, huisrecht, eigendomsrecht)
Gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod die zich in verschillende bepalingen en varianten
manifesteren.
Politieke participatierechten, het passief en actief kiesrecht in combinatie met vrije, geheime verkiezingen.
Vormen de hoeksteen van het democratiebeginsel.
Rechtsbescherming, die de burger het recht geven op een beoordeling van zijn zaak door een onafhankelijke
rechter.
Sociale grondrechten die aanspraak maken op actief overheidsoptreden.
6.6 De reikwijdte van klassieke grondrechten; redelijke uitleg van grondrechten
Voordat je ingaat op het vraagstuk van de beperking van de klassieke grondrechten dient benadrukt dat dit vraagstuk
pas aan de orde komt als eerst is vastgesteld dat een bepaald voorschrift of overheidsoptreden zo'n grondrecht
beperkt. Dus, er zal eerst uitgemaakt moeten worden hoever het grondrecht 'reikt' voordat aan het
beperkingsvraagstuk toegekomen wordt. Valt het betreffende verboden handeling van het individu buiten de
werkingssfeer van het grondrecht, dan vormt het voorschrift of het overheidsoptreden geen beperking van dat
grondrecht.
Grondrechten kunnen eng of ruim worden geïnterpreteerd.
Daarnaast moet worden gekeken of het overheidsoptreden ook daadwerkelijk een beperking inhouden van
het grondrecht. Een redelijke uitleg van grondrechten brengt met zich mee dat de door deze rechten
gegarandeerde vrijheden geacht worden niet zover te gaan dat ze waarborgen dat de betreffende activiteiten
te allen tijde, op elke plaats en op iedere wijze uitgeoefend mogen worden.
6.7 Beperking van klassieke grondrechten
Klassieke grondrechten kunnen worden beperkt middels beperkingsclausules, beperkingen zijn dus gebaseerd op een
wettelijke grondslag. De wetgever heeft als taak om de beperkingen helder te formuleren en te motiveren, de burger
hoeft bij gebruikmaking van de rechten niet te motiveren (vrijheid staat dus voorop). De motiveringsplicht wordt soms
nader gespecificeerd doordat de beperkingsclausule aangeeft dat een wettelijke regeling uitsluitend toelaatbaar is
met het oog op de behartiging van bepaalde belangen (doelcriteria) of door de beperking te verbinden aan bepaalde
procedurevoorschriften. Het belangrijkste element wordt echter gevormd door de aanwijzing van het tot beperking
bevoegde orgaan door middel van competentievoorschriften. In het algemeen is slechts de formele wetgever bevoegd
tot beperking, soms bestaat er een delegatiemogelijkheid. Voorschriften die niet uitingen om hun inhoud beperken
zouden soms mogen worden gedelegeerd. De rechter kan de begrenzingen door de formele wetgever niet toetsen
aan de Grondwet wegens het toetsingsverbod.