SAMENVATTING INLEIDING STAATSRECHT
HC1 – Object en rechtsbronnen
Object van het staatsrecht
Wanneer men zich afvraagt waar staatsrecht over gaat, moet eigenlijk eerst de vraag gesteld worden
wat een staat is. Een staat moet voldoen aan drie elementen: het heeft een grondgebied, er is een
bevolking, en er is een organisatie die gezag uitoefent over die groep mensen. Deze criteria tezamen
zijn echter nog niet volledig sluitend. Kenmerken die vaak toegevoegd worden zijn ten eerste dat een
staat erkend wordt door andere landen, ten tweede dat de staat een geweldsmonopolie heeft en de
bevoegdheid heeft regels op te stellen, en ten derde is een staat een dwanggemeenschap: je wordt
niet zomaar lid van een ander land en wordt ook geboren met een bepaald lidmaatschap.
Het begrip staat is van belang in drie verschillende rechtsgebieden:
Internationaal recht
o De staat als rechtssubject, en in die zin de drager van rechten en plichten
Privaatrecht
o De staat als privaatrechtelijk handelend. Een staat wordt dus gezien als eigenaar of
als contractspartij in allerlei verschillende soorten contracten.
Staatsrecht
o In het staatsrecht gaat het over de organisatie van de staat zelf. Hierin gaat het over
de vraag hoe de overheid ingericht wordt. De overheid als staat is hierin een
ambtenorganisatie; het gaat uiteindelijk vaak over de inrichting van ambten en
overheidslichamen en -organen.
De functies van het staatsrecht
Er zijn drie functies van het staatsrecht te benoemen:
Instelling van de overheidsorganisatie en -ambten: constituerende functie
Toekenning van bevoegdheden aan deze ambten: attribuerende functie
Regulering van de uitoefening van de bevoegdheden van deze ambten (ter
begrenzing/matiging/controle): regulerende functie
Er kan naast de drie bovengenoemde hoofdfuncties ook nog een vierde functie van het staatsrecht
genoemd worden, namelijk de legitimerende functie (Bovend’Eert). Dit gaat over de aanvaarding van
de overheid. Als daar geen sprake van is, bestaat er feitelijk geen overheid. Dit kan geregeld worden
door middel van democratie, zorgvuldige besluitvorming, openbaarheid en integriteit.
Bovenstaande functies zijn terug te vinden in de grondwet. Artikel 42 lid 1 constitueert de regering.
Artikel 97 lid 2 heeft vervolgens de attribuerende functie en artikel 100 lid 1 de regulerende functie
daarvan. Wat betreft de rechterlijke macht heeft artikel 112 lid 1 zowel een constituerende als
attribuerende functie. De artikelen 120 en 114 vervullen vervolgens de regulerende functie voor deze
rechterlijke macht. Wat betreft de gemeenteraad vervult artikel 125 de constituerende functie,
artikel 127 de attribuerende functie en artikel 132 lid 4 de regulerende functie.
Rechtsbronnen van het staatsrecht
Er bestaan verschillende rechtsbronnen voor het staatsrecht, maar de grondwet is veruit de
belangrijkste. Het is de formele constitutie; het bevat de belangrijkste staatsrechtelijke regels van ons
land. De materiële constitutie bestaat uit de overige constitutionele regels die niet in de grondwet
staan (organieke wetten en regelingen).
1
,De Grondwet
Onze grondwet komt uit 1815. De grondwet is in de loop der tijd een aantal keer flink herzien, maar
het is in essentie nog altijd dezelfde grondwet. Een korte geschiedenis van de grondwet:
1840: Er wordt een contraseign toegevoegd aan de grondwet, waardoor de koning niet meer
alleen kan handelen, en zijn macht aan banden wordt gelegd.
1848: Er wordt ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd en de macht van het parlement
wordt daarmee veel groter.
1917: Algemeen kiesrecht wordt ingevoerd.
1983: De grondwet wordt compleet herzien; de ordening wordt gesystematiseerd en de taal
gemoderniseerd.
De grondwet is logisch ingedeeld in acht hoofdstukken: respectievelijk grondrechten, regering,
Staten-Generaal, belangrijke andere adviescolleges, wetgeving en bestuur, rechtspraak,
decentralisatie en tot slot wijziging grondwet.
Een grondwetswijziging is niet eenvoudig en gaat als volgt. Ten eerste moet de grondwetswijziging
als een normale wet bij normale meerderheid worden aangenomen. Vervolgens moeten er
tussentijds verkiezingen uitgeschreven worden. Daarna vindt een tweede lezing plaats waarin
hetzelfde wetsvoorstel in stemming wordt gebracht, en door de twee kamers met twee derde
meerderheid moet worden aangenomen.
De Nederlandse grondwet is niet ideologisch. Het is in feite neutraal gezien simpelweg een
opsomming van ambten en bevoegdheden. Dit is anders dan in sommige andere landen, vanwege
het feit dat de Nederlandse grondwet geen preambule kent. Dit is een inleidende tekst bij de
grondwet waarin een soort ideologische intentie weergegeven wordt. Een andere reden dat de
Nederlandse grondwet niet ideologisch is, is dat het de principes van de rechtstaat niet vastlegt; dat
Nederland een rechtsstaat is staat nergens letterlijk benoemd. Overigens blijkt uit de grondwet
uiteraard wel degelijk dat er machtenscheiding, legaliteitsbeginsel, grondrechten en dergelijke
bestaan, maar deze zijn niet letterlijk beschreven. Een derde reden dat de Nederlandse grondwet
niet ideologisch is, is dat er in de Nederlandse grondwet geen symbolen staan. Zo zijn bijvoorbeeld
de vlag en het volkslied niet officieel vastgelegd. Dus Nederlandse grondwet is dus niet ideologisch
omdat het geen preambule heeft, de rechtsstatelijkheid niet expliciet benoemd wordt en nationale
symbolen niet vastgelegd zijn.
Ook is de Nederlandse grondwet een open rechtssysteem. De zaken die geregeld worden zijn
betrekkelijk vaag, zodat de grondwet ruimte biedt voor staatsrechtelijke ontwikkeling. Een voorbeeld
hiervan is de rol van de minister-president, die nauwelijks geregeld is in de grondwet, maar in de
afgelopen 150 jaar enorm ontwikkeld is. Een ander voorbeeld is de vertrouwensregel. Deze regel is
een fundamenteel punt van het Nederlandse parlementaire stelsel, maar ligt niet vastgelegd in de
grondwet.
Tot slot bestaat er in Nederland geen constitutionele toetsing (Artikel 120 Gw). De
volksvertegenwoordiging moet zelf kijken of wetten wel verenigbaar zijn met de grondwet. De
(ongekozen en niet democratisch gelegitimeerde) rechters mogen wetten daarom niet toetsen aan
de grondwet. Dit karakteriseert de Nederlandse grondwet.
Overige bronnen van constitutioneel recht
Naast de grondwet zijn er nog meer belangrijke regels van staatsrecht (de materiële constitutie). Dit
zijn de volgende rechtsbronnen:
2
, Europees recht
o 28 lidstaten vormen krachtens een aantal verdragen een samenwerkingsverband
met federalistische kenmerken. Rechtsregels die in de Europese rechtsorde tot stand
komen maken tevens deel uit van de Nederlandse rechtsorde en hebben bovendien
voorrang boven nationale regelingen.
Internationaal recht
o Een van de belangrijkste rechtsbronnen die in dit kader te noemen valt is het EVRM.
Statuut voor het Koninkrijk
o Het statuut regelt de verhoudingen tussen het land Nederland en de eilanden die
binnen het Koninkrijk horen, en staat hoger in de hiërarchie dan de grondwet.
Organieke wetten en regelingen
o De grondwet die voorschrijft dat er andere wetten zijn; bijvoorbeeld dat er een
kieswet is, dat er een wet moet zijn op parlementaire enquête, dat er een wet moet
zijn voor de organisatie van het rechtssysteem, etc. Deze wetten over de organisatie
van de belangrijke ambten behoren ook tot het staatsrecht.
Jurisprudentie
o Ook de rechter maakt het staatsrecht. De rechter in Nederland heeft vrij nadrukkelijk
zijn stempel gedrukt op de ontwikkeling van belangrijke leerstukken van het
Nederlandse constitutionele recht.
Ongeschreven recht
o Het staatsrecht is een open rechtssysteem dat zich ontwikkelt. Dat maakt dat er ook
ongeschreven regels ontstaan. De twee belangrijksten hiervan zijn de
vertrouwensregel en de conventie van 1868. Deze regel houdt in dat de regering het
parlement naar huis mag sturen, maar nooit twee keer over hetzelfde conflict.
Machtenscheiding en de democratische rechtsstaat
Het kernbeginsel van de rechtsstaat heeft vier basiselementen, namelijk het legaliteitsbeginsel, de
machtenscheiding, onafhankelijke rechtspraak en grondrechten.
Uitgaande van de positiefrechtelijke benadering, hoort het machtenscheidingsprincipe drie
kenmerken te omvatten. Er bestaan ten eerste drie afzonderlijke, gelijkwaardige en zelfstandige
staatsmachten. Ten tweede is de machtenscheiding niet absoluut; op het terrein van wetgeving en
bestuur is sprake van gedeelde bevoegdheden. Ten derde moet de constitutie daarnaast ook nog
voorzien in diverse andere vormen van controle om ongecontroleerde macht van één kant te
voorkomen.
In de tweede helft van de 20e eeuw werd aan de rechtsstaat een sociale dimensie toegevoegd. In
deze sociale rechtsstaat moet de overheid zich niet alleen onthouden van ingrepen in de vrijheden
van burgers, maar heeft zij ook de verplichting om een sociale, culturele en economische
infrastructuur in het leven te roepen en in stand te houden voor de burgers.
Tot slot maakt Nederland deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland kan beschreven
worden als een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
Normenhiërarchie
De normenhiërarchie is als volgt: Statuut Grondwet wet AMvB klein KB ministeriële
regeling provinciale verordening gemeentelijke verordening/waterschapsverordening.
3
, HC2 – Constitutionele uitgangspunten
Constitutionele uitgangspunten
Constitutionele uitgangspunten van democratische rechtsstaten zijn logischerwijs democratie en
rechtsstaat. Een rechtsstaat bestaat uit vier elementen, namelijk machtenscheiding,
legaliteitsbeginsel, onafhankelijke rechtspraak en grondrechten. Er kan hierin een spanning ontstaan.
In een democratie beslist namelijk de meerderheid, maar de minderheden moeten ook beschermd
worden in een rechtsstaat.
Machtenscheiding
Montesquieu heeft de machtenscheiding in oorsprong bedacht als reactie op de absolutistische
monarchieën, waarin de koning alle centrale macht had. Deze koning werd zijn macht gegeven ‘bij de
gratie Gods’. Het gevaar bij deze staatsvorm was machtsconcentratie, machtsmisbruik en willekeur.
Om dit tegen te gaan bedacht Montesquieu dat de macht opgeknipt moest worden. De staatsmacht
wordt opgeknipt in een ambtenorganisatie van verschillende delen met als doel de bescherming van
de vrijheden van de burger (en dus om willekeur en machtsmisbruik te voorkomen).
Er bestaan drie hoofdfuncties van de overheid. Daar horen machten bij en daar vallen vervolgens
weer ambten/organen onder (functie macht orgaan). De onderdelen waarin onderscheiden
moet worden zoals Montesquieu het voor ogen had zijn:
Wetgeving wetgevende macht parlement
Bestuur uitvoerende macht regering
Rechtspraak rechterlijke macht gerechten van de rechterlijke macht
In moderne grondwetten komt de machtenscheiding eigenlijk bijna altijd terug. De machtenscheiding
is dus eigenlijk zowel functioneel als organisatorisch. De machten zijn in de hoofdstukken van de
grondwet ook min of meer verdeeld: in hoofdstuk 2 wordt de regering besproken, in hoofdstuk 3 de
Staten-Generaal en in hoofdstuk 6 de rechtspraak. Opvallend is dus dat hoofdstuk 5 tussendoor
komt, waarin ‘wetgeving en bestuur’ vastgelegd worden.
Machtenscheiding is niet alleen maar een theoretisch principe van Montesquieu, het is nog steeds
een zeer belangrijk principe in staten. Het wordt nog steeds uitgewerkt in heel veel hedendaagse
grondwetten. Ze zijn positiefrechtelijk vastgelegd, oftewel ze zijn daadwerkelijk terug te vinden in de
grondwet (en het zijn dus niet alleen maar beginselen). Voorbeelden waarin de machtenscheiding
terug te vinden is met betrekking tot de Staten-Generaal zijn bijvoorbeeld de parlementaire
immuniteit (artikel 71) en het bepalen van de eigen werkwijze door de Kamer (artikel 72), en het feit
dat de Kamer zelf gaat over toetreding van haar eigen leden. Voorbeelden waarin de
machtenscheiding terug te vinden is met betrekking tot de regering zijn de artikelen 43, 47, 48 en 49,
waarin wordt vastgesteld dat de regering verantwoordelijk is voor zijn eigen benoeming en
beëdiging. Artikel 44 bepaalt dat ook de ministeries door de regering zelf worden ingesteld. Wat
betreft de rechterlijke macht komt de machtenscheiding bijvoorbeeld terug in het feit dat leden van
de rechterlijke macht voor het leven worden benoemd en dat alleen de rechterlijke macht zelf mag
voorzien in eventueel ontslag. Ook houdt de rechterlijke macht toezicht op zichzelf en niet een van
de andere machten (art 116 lid 4).
Checks and balances
Ondanks het bovenstaande mag machtenscheiding niet absoluut worden. Er moet sprake zijn van
checks and balances. Het is niet de bedoeling dat de machten té onafhankelijk worden, en een ‘staat
binnen een staat’ worden en zich compleet los van de anderen kunnen gaan bewegen. De bedoeling
4