Samenvatting basiskennis taalonderwijs
Hoofdstuk 2, taalonderwijs en taal
Begrippen
traditioneel taalonderwijs: lesgeven met behulp van een methode
geletterdheid: vermogen om schriftelijke taal begrijpen en gebruiken
traditionele grammatica: zinsdelen ontleden en woordsoorten benoemen
Recursief systeem: element van taal kan een eenzelfde element van taal
bevatten. Bijv. een zin kan weer een andere zin bevatten, je kan eindeloos
uitbreiden. Hij liegt. Hij liegt, omdat hij een knalrood hoofd heeft, etc.
2.1.1 belang taalonderwijs
Apart taalonderwijs belangrijk”
- Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan
(mondeling, praten wel)
- Niveau gaat niet vanzelf, door bijvoorbeeld andere moedertaal
- Je leert schooltaal, hij heb hij heeft, spreekwoorden
- Je leert verschillende taalvormen bijvoorbeeld brieven schrijven
- Plezier in boeken bijbrengen
2.1.2 taalonderwijs op de basisschool
Domeinen taalonderwijs
- Mondelinge taalvaardigheid: spreken, luisteren en mondelinge
gespreksvormen
- Woordenschat: betekenis woorden, uitdrukkingen, spreekwoorden
- Beginnende geletterdheid: ontwikkeling van geletterdheid van groep
1 t/m 3
- Voortgezet technisch lezen: ontcijferen letters, hardop voorlezen,
leesstrategieën
- Begrijpend lezen: begrijpen wat er staat
- Stellen: schrijven van teksten
- Jeugdliteratuur: lezen van literaire teksten, in aanraking komen met
verschillende genres
- Taalbeschouwing: taalvormen, gebruik van taal, bijvoorbeeld je weet
wat de persoonsvorm is
- Spelling: correcte spelling, spellingsregels toepassen
Fases geletterdheid:
Ontluikende geletterdheid: voorschoolse periode, nul tot vier
Beginnende geletterdheid: ontwikkeling van geletterdheid, groepen 1 t/m
3
Gevorderde geletterdheid: periode na groep 3
,Aanvankelijk lezen: leren lezen in groep 3
Voortgezet lezen: niet alleen vlot en nauwkeurig lezen, maar begrijpen wat
er staat
,2.2 Het taalsysteem
2.2.1 Functies van taal
Verschillende functies
Communicatieve of sociale taalfunctie:
Betekenis: spreker geeft boodschap door
-bijv. mening geven, de weg vragen, etc.
Functies:
-zelfhandhaving: zichzelf beschermen, verdedigen
-zelfsturing: woorden ordenen en plannen aankondigen
-sturing van anderen: bijv. ga je mee?
-structurering van het gesprek: ‘nu moeten jullie dit zeggen’
De conceptualiserende of cognitieve functie
Betekenis: taal als hulpmiddel om gedachten te ordenen en greep op
werkelijkheid.
- Bijv. mening vormen over stelling, je hebt niet direct mening paraat.
Functies:
-rapporteren: verslag van de werkelijkheid, bijv. beschrijving van ongeluk
-redeneren: extra denkstap, oorzaak/gevolg: door de heg was de fietser
onzichtbaar, conclusie trekken: de fietser lette niet goed op.
-projecteren: verplaatsen in gevoelens of gedachte van iemand anders,
bijv. hij vond het heel erg.
De expressieve taalfunctie
Betekenis: taal wordt gebruikt als expressiemiddel
- Bijv. gevoelens uitten, cabaretvoorstelling, persoonlijke emoties
Communicatieve competentie:
Betekenis: het vermogen om de communicatieve functie van taal te
gebruiken.
- Bijv. een kind leert eerst: ‘koekje!’ en daarna pas ‘mag ik alsjeblieft
een koekje?’ Dit moet je leren.
Deelcompetenties:
-grammaticale/linguïstische competentie: regels over taal, juist
woordenschat gebruik
-tekstuele competentie: gesproken/geschreven, hoe voer je gesprek,
regels teksten
-strategische competentie: strategieën met schrijven/spreken, iemand
, overhalen
-functionele competentie: taalgebruik passend bij situatie, kroeg of
sollicitatiegesprek
2.2.2 de verschillende niveaus van taal
Niveaus
Fonologisch uitspraak
Morfologisch opbouw van woorden
Syntactisch volgorde van woorden
Semantisch betekenis
Pragmatisch gebruik
Orthografisch spelling
Hoofstuk 3, mondeling taalvaardigheid
3.1.1 Theorieën over taalverwerving
Behaviorisme theorie
-Kinderen leren taal door imitatie
- imitatie, maar ook zelf verzonnen: bijv. ‘ik ben gevald’, ‘twee schippen’
-‘geprezen woorden’ worden vaker gezegd, papa/mama
-leren eerst concrete woorden die ze in hun directe omgeving zien: bal,
auto, stoel
Creatieve constructietheorie/mentalisme
-kinderen beschikken over aangeboren taalvermogen
-zij denken dit omdat: kind kan elke willekeurige taal leren, ligt aan
geboorteland/adoptie
-aandacht voor taal op achtergrond, kind zelf eigen taal construeren
Interactionele benadering
-kind heeft aangeboren taalleervermogen, maar taalaanbod van de
omgeving leert kind veel van
-taalaanbod wordt afgestemd op niveau, bijv. ouders praten vaak
duidelijker tegen kleine kinderen, korte zinnen
3.1.2 Eerstetaalverwerving
Niveaus van taal aanleren
Fonologisch niveau vormen van spraakklanken, ah, ah, buh, buh
Morfologisch niveau woordvorming, fouten zoals ‘gevald’ of ‘geloopt’
Semantisch niveau betekenis woorden, gaat geleidelijk, bijv. alle dieren
zijn heten ‘paard’ pas later verschillende dieren
Syntactisch niveau grammaticaal, ‘waar bal?’ wordt ‘waar is de bal?’
Pragmatisch niveau wat is tactisch? ‘Mag ik er langs?’ of ‘Aan de kant