Toetsmatrijs GW1
Leerdoelen bij elke les:
• De student kent de belangrijkste begrippen, theorieën en modellen met betrekking tot het
lesthema
• De student kan de belangrijkste begrippen, theorieën en modellen met betrekking tot het
lesthema toepassen op casuïstiek en toont inzicht in hoe deze de begrippen zich tot elkaar
verhouden.
Praktische Psychologie voor Sociaal werk Aantal
toetsvragen
Les 1: H1 en H2 10
waarvan:
Kennis 5
Inzicht & Toepassing 5
Les 2: H6, H3, H5, H7 10
waarvan:
Kennis 5
Inzicht & Toepassing 5
Les 3: H10 en H11 10
waarvan:
Kennis 5
Inzicht & Toepassing 5
Les 4: H8, H12, H14, H15 10
waarvan:
Kennis 5
Inzicht & Toepassing 5
Les 5: H9, H13 10
waarvan:
Kennis 5
Inzicht & Toepassing 5
Les 6: H22, H29, H30, H31 en H32 10
waarvan:
Kennis 5
Inzicht & Toepassing 5
Totaal* 60
,Inhoud
Hoofdstuk 1: ...........................................................................................................................2
Hoofdstuk 2 ............................................................................................................................6
Hoofdstuk 6 ............................................................................................................................7
Hoofdstuk 3............................................................................................................................8
Hoofdstuk 5 ............................................................................................................................9
Hoofdstuk 7 .......................................................................................................................... 10
Hoofdstuk 10 ........................................................................................................................ 11
Hoofdstuk 11 ........................................................................................................................ 12
Hoofdstuk 8 .......................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 12 ........................................................................................................................ 15
Hoofdstuk 14 ........................................................................................................................ 17
Hoofdstuk 15 ........................................................................................................................ 18
Hoofdstuk 9 .......................................................................................................................... 18
Hoofdstuk 13 ........................................................................................................................ 19
Hoofdstuk 22 ........................................................................................................................ 21
Hoofdstuk 1:
Psychologie bestudeert de menselijke psyche: gevoelens, denken en gedrag. Complex, dus ->
Verschillende visies (uiteenlopende manier waarop psychologen kijken naar die gevoelens, dat
denken en gedrag). Geen bezit op zichzelf de waarheid, ze zijn allemaal een stukje daarvan.
Wetenschap werkt methodisch -> vast en goed doordacht
Causaal verband; het een is de oorzaak van het andere.
Stromingen met hun eigen perspectief: een tijdland domineert een bepaalde opvatting over het
vakgebied, dat noem je een stroming.
Het begin, een biologisch georiënteerd perspectief
De wetenschap psychologie begon in Duitsland 1879 door filosoof en arts Wilhelm Wundt, hij
stichtte een psychologisch laboratorium (in Amerika al 4 jaar eerder). Een medewerker van
Wundt was een natuurkundige, Gustav Fechner. Het begon met onderzoek naar zintuigelijke
waarneming.
Later deed men veel geheugenproeven -> heet nu functieleer.
Realiseer je dat het perspectief op psychologie in deze periode iets technisch was.
, Het was ook een biologisch perspectief: lichamelijke ‘dingen’ en psychische verschijnselen
zijn met elkaar verbonden. Dat perspectief is gebleven. (als je alcohol drinkt wordt je gedrag
anders).
De psychoanalyse en het psychodynamisch perspectief
Door het werk van Sigmund Freud (1856-1939) werd het perspectief veel breder en dieper.
Freud was arts, meer een onderzoeker dan een dokter, zeer intelligent en geïnteresseerd in die
tijd veelvoorkomende ziekte die hysterie werd genoemd (van de 1 op andere dag bijvoorbeeld
een verlamde arm, jonge vrouwen). Freud en Joseph Breuer ontdekten dat de ziekte ineens kon
verdwijnen als bepaalde herinneringen bij een patiënt weer bewust werden. Het ging dus om
iets psychisch: gevoelens, gedachten, herinneringen, vergeten, dromen e.d. -> psychoanalyse.
Tegenwoordig liever de psychodynamische theorie (rond 1900).
Door het uitpluizen van de psyche van lijdende mensen, vandaar psychoanalyse, kun je hen
helpen. Door te praten dus.
De kern van psychodynamica -> mensen worden geboren met driften, psychische krachten
dus. De belangrijkste is seksualiteit, de drift tot zelfbehoud en soortbehoud.
Freud noemde de verzameling aangeboren driften het Id (es). Niet alles kan bevredigd worden in
de samenleving -> gezonde verstand gebruiken = Ego (ich). Bovendien worden je driften ook nog
in toom gehouden doordat je een geweten hebt, het Superego (Uber-ich). Dus
grensoverschrijdend gedrag -> een minder goed ontwikkeld superego.
Het driftmodel
• Id (es): driften = een baby huilt als die honger heeft. Natuurlijke en biologische
verdragingen, die iedereen heeft
• Ego (ich): mediator = zorgt ervoor dat wij onze driften op een sociale manier kunnen te
betogen. = als je honger hebt, eet in plaats van te huilen
• Superego (über-ich): geboden en verboden, het geweten = constant met elkaar in
gevecht. Je kan niet zomaar elk moment je driften uiten.
Problemen van volwassen zijn vaak alleen goed te begrijpen door te kijken naar wat er gebeurde
in die eerste levensjaren. Om daarachter te komen gebruikte Freud dromen van patiënten en
iets dat hij vrije associatie noemde: hardop vertellen wat er spontaan bij je opkomt, soms
uitgelokt door prikkelwoord.