Perspectieven op bewegen
Hoofdstuk 1
1.1 Waarom bewegingsonderwijs?
Waarom vinden wij bewegingsonderwijs belangrijk? Kunnen meedoen
aan bewegingsactiviteiten geeft kinderen de mogelijkheid met andere
kinderen te spelen en zich te ontwikkelen op allerlei terreinen buiten het
bewegen.
Bewegen is iets fundamenteels (= wanneer het van het grootste belang is)
in het bestaan van kinderen. Veel van de eerste leerervaringen zijn
bewegend van aard: kruipen, grijpen, omdraaien, gaan zitten, enzovoorts.
Het is belangrijk dat je met andere kinderen leert spelen. Dit is de basis
voor alle ontwikkeling. Vaardig zijn in het reageren op anderen leer je door
het veel te doen en dit is precies waartoe kinderen tijdens
bewegingsactiviteiten worden uitgedaagd.
De kinderen leren ook allerlei andere zaken tijdens de
bewegingsactiviteiten. Zo leren ze tellen bij verstoppertje, en leren ze
bouwen bij mikactiviteiten.
Veel activiteiten die kinderen buiten schooltijd kunnen doen, zijn
bewegingsactiviteiten. Het is belangrijk dat kinderen met een ‘breed’
spectrum bekend zijn en mee kunnen doen. Buiten schooltijd: voetbal, op
het plein, volleybal op de camping, rugby op het strand, enzovoorts. Om te
zorgen dat kinderen snel mee kunnen doen met deze activiteiten, krijgen
ze op school een breed spectrum aan bewegingsactiviteiten aangeboden
zo verwerven ze een brede handelingsbekwaamheid.
Onmogelijk om op school iedere georganiseerde sport/activiteit aan te
bieden dat alle kinderen er iets van leren keuzes op basis van
kerndoelen, daar staan de gebieden genoemd waarin kinderen
geïntroduceerd behoren te worden leerkracht kiest in die gebieden,
activiteiten die een goede basis leggen voor deelname aan veel
activiteiten uit dat gebied.
Activiteiten op pleinen en straten vinden plaats zonder leiding van
volwassenen. Kinderen moeten daarom in school ook leren om deze
activiteiten zelfstandig te spelen: regels, anderen aanspreken op
regelovertreding, even sterke groepen maken, etc.
Bewegingsactiviteiten blijven belangrijk ook op latere leeftijd. Vanuit deze
activiteiten terugredenerend kom je voor kinderen van 4 tot 12 jaar tot
bepaalde, passende activiteiten.
Voor deelname aan de bewegingscultuur op latere leeftijd speelt mee dat
starten met een nieuwe activiteit makkelijker is als deze bekend is vanuit
de schoolperiode en dat daar bovendien geen vervelende ervaringen aan
gekoppeld worden.
Bewegen is belangrijk voor lichamelijk ontwikkeling en gezondheid. Lessen
(twee à drie keer per week) bewegingsonderwijs leveren geen
rechtstreekse bijdrage hieraan, maar een indirecte, namelijk als het
kinderen stimuleert ook buiten schooltijd te bewegen. Voor bijdrage aan de
gezondheid en lichamelijk ontwikkeling moet er ongeveer vijf keer in de
week met een zekere intensiteit bewogen worden. Als kinderen echter
,door het bewegingsonderwijs enthousiast zijn geworden voor bewegen ook
buiten schooltijd dan is daarmee een bijdrage geleverd aan de realisering
van de gezondheidsdoelstelling op langere termijn.
In activiteiten moet er voor alle kinderen een bewegingsuitdaging inzitten
en elk kind moet actief kunnen deelnemen.
1.2 doelstelling bewegingsonderwijs
Bewegingsonderwijs is niet voor iedereen even intensief.
In de lessen is het van belang dat de kinderen genieten van de activiteiten
die ze met elkaar doen. Dat kan als ieder kind wordt gewaardeerd in zijn
mogelijkheden en aangesproken wordt op zijn capaciteiten. De individuele
beleving van de activiteit verschilt per kind en daar probeer je in je aanpak
bij aan te sluiten.
Hier zijn de 3 doelstellingen:
1. Leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten
2. Leren met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties
3. Leren op eigen wijze met anderen deel te nemen aan
bewegingssituaties
De beweginsactiviteiten worden gekozen op grond van de
bewegingscultuur van nu en later. Nieuwe trends worden zorgvuldig
bekeken op de mogelijkheid en de wenselijkheid om ze een plaats te
geven in het aanbod bewegingsonderwijs. Criteria hiervoor zijn:
- Gaat het om een activiteit waarin kinderen gedurende langere tijd
zich bewegend kunnen ontwikkelen?
- Gaat het om een activiteit die voor ieder kind toegankelijk is?
- Gaat het om een activiteit die bepaalde groepen kinderen alleen via
het onderwijs leren?
In het onderwijs heb je te maken met grote onderlinge verschillen qua
niveau en interesse. Dit maakt veranderingen ten opzichte van regels en
arrangementen die in de sport gebruikelijk zijn noodzakelijk, omdat er
anders te weinig wordt bewogen en/of te weinig geleerd door alle kinderen
in de klas. De veranderingen zijn vooral gericht op het waarderen van de
betere en de minder goede bewegers op een dergelijke manier dat
iedereen een uitdagende bewegingssituatie krijgt waarin wat te leren valt.
Het effect van de les wordt vergroot als kinderen leren om zonder
nadrukkelijke leiding van een volwassende de bewegingssituaties op gang
te houden.
Om te leren op eigen wijze met anderen aan bewegingssituaties deel te
nemen, moeten kinderen leren omgaan met verschillen in vaardigheden.
Als kinderen er tegen kunnen dat ze wel eens minder vaardig zijn, dat je
wel een wint maar ook wel eens verliest ,dan kunnne ze een eigen plek
verwerven. Dan zullen zij accepteren dat zij niet scoren, maar ad en toe
een bal krijgen en misschien juist graag scheidsrechter willen zijn. Bij
anderen is iets anders het geval: wanneer zij leren adequaat te reageren
als ze beter zijn dan anderen en/of als ze winnen, zijn ze in staat om
langere tijd met elkaar te spelen. Als kinderen hun grenzen op tijd
aangeven ( “ik durf dit niet “) en als anderen daarop op een juiste manier
reageren, genieten de kinderen meer van de bewegingsactiviteiten.
,1.3 didactiek is voor leerkrachten
In het boek gaat het niet alleen om de keuzes die een leerkracht maakt,
maar ook over de gekozen bewegingsactiviteiten, het kind dat de activiteit
doet, de andere kinderen die meedoen, over de leerkracht zelf die het
bewegen probeert te beïnvloeden, over de wachtrij, de regels van het
wachten, de leerhulp die een leerkracht biedt bij het doen van
bijvoorbeeld een sprong, opmerkingen of tips van andere kinderen die
invloed hebben op het kind dat gaat springen, ballen die uit het andere
veld komen. Daarnaast speelt de gemoedstoestand van het kind een rol,
ervaringen in het verleden en bijvoorbeeld of het kind bij het indelen van
de groepjes bij zijn beste vriend zit.
1.4 organiseren, optimaliseren en ontplooien
De algemene doelstelling die staan in 1.2, die aangeven wat we met de
kinderen willen bereiken – kunnen we vertalen naar onderwijsactiviteiten
van de leerkracht:
Doelstelling 1: richt zich op het optimaliseren van een
bewegingsactiviteit: het begeleiden van het bewegingsgedrag van
kinderen zodat de kinderen beter leren deelnemen aan
bewegingsactiviteiten.
Doelstelling 2: heeft betrekking op het organiseren van een
bewegingssituatie: het inrichtingen, instrueren en organiseren van een les
bewegingsonderwijs zodat de kinderen met anderen kunnen deelnemen
aan bewegingssituaties.
Doelstelling 3: richt zich op het ontplooien van de wijze waarop het
kind een situatie doet: aandacht geven aan beleving van de kinderen
zodat de kinderen hun eigen leermogelijkheden leren waarderen en
behouden en hiervan genieten.
De volgorde van doelstelling 1 en 2 wordt wel omgedraaid: Je gaat eerst je
les voorbereiden en maakt dan keuzes. Het doel hiervan is een les zo te
organiseren dat alle kinderen kunnen deelnemen.
De organisatie is niet alleen voor en door de docent geregeld, maar
daarbinnen kunnen en moeten de kinderen ook een rol spelen.
Binnen deze algemene doelstelling ‘organisatie van
bewegingssituatie’ kan je ook leerdoelen voor de kinderen afleiden.
Deze doelen noemen we reguleringsdoelen (voor doelstelling 2
organiseren), voorbeeld: kinderen helpen met herstellen van
arrangement of maken gelijke teams.
Vervolgens wil je dat kinderen beter leren deelnemen aan
bewegingsactiviteiten (doelstelling: ‘het optimaliseren van een
bewegingsactiviteit’). Dit kan alleen als de les naar wens verloopt en
de kinderen leermogelijkheden hebben. Deze leerdoelen noem je
bewegingsdoelen, (of uitvoeringsdoelen- voor doelstelling 1
optimaliseren), voorbeeld: kinderen met rustige aanloop met beide
voeten tegelijk in de minitrampoline springen, vervolgens een korte
zweeffase verkrijgen en tot slot veilig landen op de mat.
Doelstelling 3 heeft betrekking op de invulling van de eigen wijze
van deelname van een kind aan een bewegingssituatie. Deze doelen
, noemen we belevingsdoelen (doelstelling 3), voorbeeld: kind geeft
duidelijk aan wanneer hij het schommelen te hoog vindt gaan of dat
een kind accepteert dat hij als tikker ook wel eens verliest. Wanneer
een kind net lekker schommelt, moet het ook even kunnen en
mogen genieten van de hoogte die zij heeft behaald.
Activiteiten = de opdracht, dat wat de kinderen gaan doen. (bijvoorbeeld
hurksprong over de kast die in de breedte staat met een aanloop van
ongeveer meter)
Situaties = het geheel waarbinnen de activiteit plaatsvindt. (waarbij ook
de andere kinderen en de leerkracht een rol hebben.
In schema gezet:
Organiseren Optimaliseren van Ontplooien
van een een van de (eigen)
bewegingssit bewegingsactivitei wijze van
uatie t deelname aan
een
bewegingssit
uatie
Doelstelling Leren met Leren deelnemen Leren op eigen
anderen deel te aan wijze met
nemen aan bewegingssituaties anderen deel te
bewegingssitua nemen aan
ties bewegingssitua
ties
Doelen Reguleringsdoel Bewegingsdoelen (of Belevingsdoele
en uitvoeringsdoelen) n
Leerkrachtperspe Het op gang Het vergroten van de Het waarderen
ctief houden van de bewegingsmogelijkh van de beleving
les eden van de van de kinderen
kinderen
Vraag die je Hoe loopt de Hoe lukt de Hoe beleven de
jezelf kan stellen organisatie? activiteit? kinderen de
bewegingssitua
tie
Het lesgeven bestaat uit drie fases als je het bekijkt door de ogen van de
leerkracht:
1. Voorbereiden
2. Begeleiden
3. Evalueren
Het voorbereiden en evalueren van de les zijn voor een leerkracht even
belangrijk als het uitvoeren van de les. Deze drie fases lopen bij een
ervaren leerkracht bij elkaar over. Een goede evaluatie van een les is vaak
de beste voorbereiding voor een nieuwe les. Voorbereiden, uitvoeren en
evalueren is dus een cyclisch proces.