Hoofdstuk 11: opzoek naar zinvol leven
Verschil in zingeving tussen:
Religie: Gaat om afstemming op goden/god
Filosofie: De metafysica (aard van de werkelijkheid) is bepalend voor de ethiek. Zoals de
werkelijkheid is, zo moeten we het goede leven inrichten. (vb. volgens Plato is de staat als
microkosmos gespiegeld aan de kosmos zelf.)
Moderniteit (met name hypermoderniteit)
Grote politieke ideologieën volmaakt leven op individueel niveau
Het transcendente= dat wat onze zintuigelijke werkelijkheid overstijgt
Het immanente= Alles is alleen maar binnen in deze werkelijkheid
Godsbewijzen:
1. Ontologisch: Uit het concept van God kun je afleiden dat hij moet bestaan. De perfectie van
God impliceert dat hij bestaat ~ Descartes
2. Kosmologisch: Alles in de kosmos is het gevolg van eerdere oorzaak, maar er moet iets zijn
wat de oorzaak van zichzelf is (God). Aristoteles: onbewogen bewegen: Alles beweegt van
binnenuit naar zijn doel
3. Moreel- praktische: God als morele wetgever moet wel bestaan omdat anders de wet van de
rede om ethisch te leven, zinloos is
4. Teleologisch: Als je de wereld/natuur ziet, roept dit direct het idee van ontwerp op, er moet
dan ook een ontwerper zijn.
Zinervaring: een verlangen naar geborgenheid en richting, een bepaalde bezieling waar je door
geïnspireerd, gedragen, gestimuleerd, uitgedaagd, bemoedigd wordt
‘Zin’ in religie: afstemming op goden/God, de dienst aan God en/of het innerlijk gesprek met God
‘Zin’ in filosofie: (inzicht in) de aard van de werkelijkheid geeft richting aan “het goede leven” (de
metafysica is leidend voor de ethiek/moraal)
Kant:
1. Wat kan ik weten?
We hebben alleen maar kennis van ervaringsverschijnselen (fenomenen). God als het
transcendente is onkenbaar. Onze kennis, wetenschap is begrensd.
-De werkelijkheid an sich moeten we beantwoorden aan de structuur van de rede, anders
hadden we geen ervaringen kunnen hebben.
2. Wat moet ik doen?
De morele wet van de rede opleggen aan jezelf (categorisch imperatief)
3. Wat mag ik hopen? (zin vraag)
Dat er een god is als morele wetgever die uiteindelijk onze daden zal belonen of straffen.
Omdat de rede van ons vraagt om het goede te doen, en omdat de ethiek God nodig heeft
als sluitstuk van de ethiek, is het geloof in god een redelijk geloof, een redelijk geloof is net
zo zeker als wetenschappelijk bewijs.
Gods bestaan is een postulaat van de rede ~ aanname die niet te bewijzen is maar wel
zeker.
Nietzsche:
Wetenschap heeft God wegverklaard en nu is God ‘dood’. Daarmee is de westerse cultuur
haar morele referentiekader verloren, God was namelijk de absolute morele wetgever.
, De ideale van de verlichting (vrijheid, gelijkheid, broederschap) zijn nu God dood is
ongeloofwaardig geworden. Je kunt idealen nooit rationeel funderen. De waarheid is dat
mensen niet gelijk zijn wordt gezien door de nihilist
De übermensch ziet wat de werkelijkheid ten diepste drijft (nml wil tot macht) en zijn eigen
waarden.
Herenmoraal- sterk, onafhankelijk individu, botst met het idee van homo Aequalis
Nihilisme: wantrouwen tegenover transcendente waarheden en een rationele fundering van de
moraal, waardoor de heersende moraal wordt verworpen
Opvatting over de aard van de werkelijkheid: het wezen van de werkelijkheid is “de wil tot macht”,
de scheppende wil
De zin van het leven: handelen volgens de herenmoraal, eigen waarden scheppen als onafhankelijk
individu (Übermensch)
De moderniteit:
Vanaf het begin van de moderniteit (rond 1600) is de zingeving steeds meer immanent
geworden.
Immanent= in deze concreet, waarneembare werkelijkheid.
Enerzijds een bevrijding van het religieuze, maar anderzijds een toename van de
psychologische druk op de mens
In de verlichtingsperiode is de menselijke rede het toetsinstrument geworden voor alle
facetten van het menselijk leven. Zelfs religie kan alleen maar geaccepteerd worden zolang
het voldoet aan de norm van de rede- als het redelijk is.
Vanaf de moderniteit is zin te vinden in politieke ideologieën (immanent). Gefundeerd op de
rede/ rationele gronden.
Politieke ideologieën:
1. Liberalisme: Ieder mens heeft onvervreemdbare rechten (Locke Zie hoofdstuk 7, 8 of 9)
2. Marxisme: Collectivisme
3. Natiestaat: Individu en gemeenschap veronderstellen elkaar (Hegel, zie hoofdstuk 10)
Het verschil in zingeving tussen religie en filosofie en politieke ideologieën:
Bij filosofie/ religie is er ruimte voor onvolmaaktheid (het transcedente) bij politieke
ideologieën (het immanente) is er geen ruimte voor onvolmaaktheid (vooruitgangsgeloof).
Gemeenschappelijke structuur van grote politieke ideologieën:
- ze beloven het pad naar een betere toekomst
- er worden een paar laatste offers gevraagd
- de historische opdracht geeft zin aan het bestaan
- zij die meedoen vormen de elite
- gevaar van uniformiteit en tunnelvisie
Politiek-ideologische zinconcepties vs. religieuze/filosofische zinsconcepties: de grote ideologieën
laten geen ruimte voor de onvolmaaktheid en beperktheid van het menselijk bestaan
Hypermoderniteit:
Vanaf ongeveer 1960 zijn we beland in post moderniteit. Het verdwijnen van vooruitgangsgeloof,
verdwijnen van geloof in de ontwikkeling van de mensheid. Einde van de grote verhalen.