Proloog
Een organisatie is elke vorm van menselijke samenwerking voor een gemeenschappelijk doel. In
deze definitie komen 3 kenmerken van een organisatie naar voren;
1. Het gaat om mensen die
2. Samenwerken voor het bereiken van
3. Een bepaald doel
Met het begrip organisatie wordt in dit boek ook een bedrijf of een onderneming bedoeld. Onder
een bedrijf wordt verstaan een organisatie die goederen of diensten produceert. Een onderneming
kan worden omschreven als een bedrijf dat als doel heeft het maken van winst.
Management
Organiseren is het op dusdanige wijze beheersen en besturen van werk, mensen en middelen dat
de doelen van een organisatie worden gerealiseerd. In veel organisaties is organiseren de taak van
het management. Onder management wordt verstaan; management is het bestuur van een
organisatie.
Het management wordt gevormd door de leiding van een organisatie die tot taak heeft de
onderneming te besturen. Organisatie en management is de leer van het bestuur van elke vorm
van menselijke samenwerking voor een gemeenschappelijk doel.
Inleiding
Organisatiekunde kan gedefineerd worden als een interdisciplinaire wetenschap die zich
bezighoudt met het bestuderen van het gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit
gedrag bepalen en de wijze waarop organisaties het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden.
De definitie van organisatiekunde omvat 2 aspecten van het vakgebied, namelijk;
1. Een descriptief aspect. Dit is een beschrijving van het gedrag van organisaties, met de
motieven en gevolgen
2. Een prescriptief aspect. Dit is een advies over te volgen handelwijze en organisatie-
inrichtingen.
Scientific management
Frederick Taylor bood voor het eerst een systematische, samenhangende bedrijfskundige
benadering voor de wijze waarop de productie georganiseerd zou moeten worden. Enkele
hoofdpunten uit Taylors theorie over het bestuur en beheer van organisaties (Scientific
Management) zijn;
1. Een wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van
bewegingsstudies. De resultaten hiervan kunnen leiden tot standaardisatie en normalisatie van
het productieproces en de hierin te gebruiken machines en materialen.
2. Een vergaande taakverdeling en training van arbeiders, waarbij elke handeling en beweging
precies is voorgeschreven; hierdoor krijgt de arbeider veel routine, waardoor weer hogere
productienormen gehaald kunnen worden.
3. Een hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders
4. De bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van en het zoeken naar
werkmethoden en het scheppen van productievoorwaarden; voorheen werd dit naar de
uitvoering verschoven
5. De juiste man op de juiste plaats door zorgvuldige selectie
6. Het invoeren van prestatiebeloning met als doel te komen tot lagere productiekosten.
Verder stond hij een arbeidsverdeling voor van de leiding van de productieafdeling of werkplaats
over 8 functies die elk door een aparte functionaris uitgevoerd moesten worden, achtbanen stelsel
1. Tijd en kosten
2. Werkinstructies
3. Bewerkingen en hun volgorde
4. Werkvoorbereiding en uitgifte
5. Onderhoud
6. Kwaliteitscontrole
7. Technische leiding
8. Personeelsbeheer
,General Management-theorie
In Europa was Henri Fayol de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde
over de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten worden. Hij meende dat
algemene principes geformuleerd konden worden die overal gelden waar mensen samenwerken
en dat deze principes als vak aangeleerd konden en ook moesten worden. Zijn General
management-theorie was bedoeld als onderwijsmodel. Hij onderscheidde 6 onafhankelijke
managementgebieden;
1. Technisch
2. Commercieel
3. Financieel
4. Zelf beschermend (veiligheid van mensen en eigendommen)
5. Boekhouding
6. Besturing
De besturing zorgt voor onderlinge samenhang op de overige gebieden. Deze besturing is
uiteraard het belangrijkste onderdeel van de functie van managers en bestaat uit 5 taken;
1. Plannen en vooruitzien
2. Organiseren
3. Bevel voeren
4. Coördineren
5. Controleren
Theorie van de bureaucratie
Max Weber hield zich bezig met overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit een
sociologische invalshoek.
Grote organisaties hadden volgens Weber in zijn tijd de volgende kenmerken;
a. Sterk doorgevoerde taakverdeling
b. Hiërarchische bevelstructuur
c. Nauwkeurig afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden
d. Onpersoonlijke relaties tussen functionarissen
e. Werving op basis van bekwaamheden en kennis ipv vriendjespolitiek en kruiwagens
f. Bevordering en beloning op basis van objectieve criteria en procedures
g. Uitvoering van werkzaamheden volgens vaste routineregels
h. Vastlegging van alle gegevens in schriftelijke stukken, zodat op alles controle mogelijk is
i. Aan restricties gebonden macht van functionarissen, ook die van de hogere functionarissen.
Weber stelde dat indien een organisatie volgens de hiervoor genoemde kenmerken functioneerde,
er sprake is van ideale bureaucratie. Een organisatievorm die, volgens hem, het meest doelmatig
is. Dit komt doordat ieder mens in een dergelijke organisatie rationeel functioneert en een radertje
in een goed geoliede machine is.
Human relations beweging
De human relations beweging ontstond in de tijd dat Scientific management de belangrijkste
stroming was en de daarbij behorende sterk rationele benadering van de manier van werken in
organisaties. In dit kader werd er in 1927 in de VS een onderzoek gedaan naar de invloed van de
lichtsterkte op de arbeidsprefaties van productiemedewerkers. De lichtsterke werd bij 1 groep
verhoogd terwijl ze in een controlegroep constant werden gehouden. De productie steeg
inderdaad, maar tot verbazing van de onderzoekers steeg die bij de controlegroep ongeveer even
snel. Men stond voor een raadsel en haalde Elton Mayo erbij om een verklaring te vinden.
In de lichtsterkte experiment bleek de achterliggende oorzaak te zijn de aandacht die de personen
kregen bij het experiment. Mayo bewees hiermee zijn theorie, dat naast objectieve factoren ook
subjectieve bepalend zijn voor het resultaat, zoals aandacht, zekerheid, het bij een groep horen en
waardering.
In zijn kielzog kwam een grote stroom onderzoeken op gang. Een nieuwe vorm van management
werd gepropageerd, gebaseerd op de sociale verhoudingen van mensen in kleine groepen, die
zich afzette tegen de benadering van het Scientific Management, welke strikt rationeel was en
zich slechts richtte op de individuele productiemedewerker.
, Samenwerking is het toverwoord en dus zijn sociale vaardigheden voor leidinggeven zeer
belangrijk. Het grote belang van de beweging ligt vooral in het ontdekken van het belang van
menselijke factoren.
Behoeften theorie van Maslow
Een theorie ontwikkeld door Frederick Herzberg is geënt op de behoeftehiërarchie van de
psycholoog Abraham Maslow. Deze onderscheidde 5 niveaus van behoeften, naar de bevrediging
waarvan elk mens volgens hem streeft. Dit alles ter verklaring van het menselijk gedrag. Zodra een
lager niveau is bevredigd is het streven gericht naar een hoger niveau.
In opklimmende volgorde zijn dit;
1. Fysiologische behoeften (eten, drinken, slapen, seks)
2. Behoefte aan zekerheid en veiligheid (bescherming, stabiliteit en regelmaat)
3. Behoefte aan acceptatie (vriendschap, erbij horen)
4. Behoefte aan erkenning (prestige, succes)
5. Behoefte aan zelfontplooiing (dragen van verantwoordelijkheid, ontwikkelingskansen,
creativiteit)
Maslow gaf deze behoeften weer in de vorm van een pyramide.
Systeem benadering
Kenneth Boulding ontwikkelde na de tweede Wereldoorlog een theorie waarbij organisaties
worden gezien als een systeem, dat wil zeggen een geheel van samenhangende delen. Een ander
belangrijk element uit systeembenadering is dat organisaties in wisselwerking staan met de
buitenwereld (de omgeving).
De systeembenadering stelt dat het management organisatieproblemen integraal dient aan te
pakken. Dat wil zeggen dat men niet alleen moet kijken naar de belangen van een enkel
organisatieonderdeel maar ook naar de invloed van genomen beslissingen op de totale
organisatie.
H1 omgevingsinvloeden
Omgeving = de omgeving van organisaties bestaan uit partijen of belanghebbenden, zoals
afnemers, leveranciers, concurrenten en vermogenschaffers. Deze partijen oefenen ieder op zich
invloed uit op organisaties doordat ze producten of diensten afnemen dan wel leveren.
De organisatie staat bloot aan omgevingsinvloeden die weliswaar in minder mate door de
organisatie zelf te beïnvloeden zijn, maar wel van groot belang zijn. Hier kan worden gedacht aan
onder andere de economische ontwikkeling, technologische ontwikkeling, invloed van het milieu
en demografische ontwikkelingen. Deze omgevingsinvloeden worden omgevingsfactoren
genoemd.
Uit de omgevingsinvloeden vloeien omstandigheden voort waarmee organisaties in sterke mate
rekening moeten houden. Veel organisaties worden geconfronteerd met een uitermate turbulente
omgeving en zullen deze omgeving effectief tegemoet treden. Het richten van de organisatie op
de omgeving wordt aangeduid met het begrip afstemming.
Partijen
Afnemers
De afnemers vormen een belangrijke partij aangezien zij vraag uitoefenen naar producten en
diensen, en de organisatie haar bestaansrecht ontleent aan het voorzien in deze behoeften.
Leveranciers
Elke organisatie maakt gebruik van producten of diensten van andere organisaties. Aan de
leveranciers hiervan zullen organisaties eisen stellen met betrekking tot de kwaliteit, het
prijsniveau en de levertijd. De relatie met leveranciers is de laatste jaren aan grote verandering
onderheven. Leveranciers hebben nu internationale concurrentie. Een ander aspect dat in de
relatie met de leverancier aandacht verdient, is dat de klant steeds minder voorraad wil
aanhouden en van de leverancier just in time-leveringen eist.
Concurrentie