Periode 2 syntaxis
Hoofdstuk 2: redekundig ontleden (samengestelde zin)
H2.1: Nevenschikking
De voegwoorden die gelijksoortige zinnen naast elkaar plakt (nevenschikt) zijn: en, of, maar, doch,
want, dus. Truus moest lachen, want Peter praatte raar.
Daarnaast zijn er bijwoorden die veel lijken op nevenschikkende voegwoorden en die eveneens in
nevenschikkingen kunnen voorkomen: bovendien, zelfs, ook, daarentegen, toch, niettemin, immers,
althans, dus (kan een voegwoord en een bijwoord zijn). Deze woorden zijn geen voegwoorden, want
zij zijn er de oorzaak van, dat onderwerp en persoonsvorm omgedraaid worden Marianne ging weg
en Johan is gekomen (voegwoord). Marianne ging weg, daarentegen/dus is Johan gebleven
(bijwoord). Inversie = pv – ow
1. Het regent hard, het uitstapje gaat dus niet door (dus=bijwoord)
H2.2: Samentrekking
In samengestelde zinnen is het vaak mogelijk één van de delen verkort weer te geven Jan at een
appel en Piet een peer.
Je spreekt in dit geval van een samentrekking. Let op: we spreken van een ellips als het niet mogelijk
is een onvolledige zin op een systematische wijze te herleiden tot een volledige zin Je hoedje!
H2.3: Onderschikking
Twee of meer zinnen kunnen ook zodanig met elkaar verbonden worden, dat één van deze zinnen als
zinsdeel (onderwerp, lijdend voorwerp etc.) gaat fungeren binnen de gehele zin (=hoofdzin). Dan
, spreken we van onderschikking. Of Jan Marie zijn geheim zou vertellen was niet zeker. Of is het
onderschikkend voegwoord. Of Jan Marie zijn geheim zou vertellen heeft de functie van onderwerp:
onderwerpszin. Dit deel van de zin kan ook worden vervangen door bijvoorbeeld Die mededeling
(was niet zeker). Zo’n zinsgedeelte met een persoonsvorm dat in z’n geheel kan worden vervangen,
heet een bijzin. In een bijzin kunnen normaliter onderwerp en persoonsvorm wél door andere
zinsdelen worden gescheiden Ik hoorde dat Sylvia niet naakt voor de camera liep. Deze bijzin
karakteristieke volgorde noemen we bijzinsvolgorde. Er zijn hiervoor veel voegwoorden: dat, of,
omdat, zodat, nadat, daar, aangezien, opdat, als, wanneer, terwijl, hoewel, zoals, indien, ofschoon.
Wanda gaat niet mee, omdat ze plotseling ziek geworden is.
Toen kan een onderschikkend voegwoord zijn als het erom gaat om de bijzin aan de hoofdzin te
plakken Toen Indy naar huis wilde, kwam Bas aangelopen.
Toen kan ook een bijwoordelijke bepaling zijn als het om een tijd gaat Sem heeft een voldoende
gehaald voor zijn tentamen en toen heeft hij een dansje gedaan.
Zie: https://www.bruuttaal.nl/leerling/ontleden/samengestelde-zinnen
H2.4: Bijzondere woordvolgorde in de bijzin
Niet elke bijzin heeft de bijzin volgorde (onderschikkend voegwoord, onderwerp, andere zinsdelen,
werkwoordelijk gezegde). Er zijn uitzonderingen:
1. Sommige bijzinnen hebben de volgorde van een meedelende zin.
2. Andere bijzinnen hebben de vorm van een vragende zin.
Zie de voorbeelden op bladzijde 56 en pwp 6.
H2.5: Beknopte bijzinnen
Er bestaan ook bijzinnen die gekarakteriseerd worden door het feit dat onderwerp en persoonsvorm
ontbreken. Dit is een beknopte bijzin. Het gezegde in een beknopte bijzin bestaat alleen uit een
infinitief (heel werkwoord) of een deelwoordvorm Na Tila gekust te hebben, liet Carel haar alleen.
Hopend spoedig een positief antwoord van u te mogen ontvangen, blijf ik met de meeste hoogachting
uw dienaar.