Normale Taalontwikkeling
Week 46
Taalniveau’s:
1. Fonologie - Klank: Fonemen of spraakklanken die horen bij een bepaalde taal, Chinees,
Nederlands, Spaans.
* Foneem: Een gesproken letter of lettercombinatie.
* Syllaben: Lettergrepen.
2. Semantiek - Inhoud, betekenis: Betekenis en betekenisrelaties binnen een taal, woordenboek.
* Lexeem: Fonologische vorm van een woord.
* Lemma: Semantische vorm van een woord.
3. Syntaxis - Zin: Hoe woorden tot zinnen geformuleerd worden, zinsopbouw.
4. Morfologie - Woord: Vormverandering binnen woorden, vervoegingen.
5. Metalinguïstiek: Over eigenschappen en gebruik van taal nadenken reflectie, liegen.
6. Pragmatiek - Gebruik: Taalgebruik, aanpassing binnen context, beurtgedrag.
Fonetiek:
• Articulatorische fonetiek: Hoe worden klanken gevormd door de articulatieorganen.
• Akoestische fonetiek: Welke fysische eigenschappen hebben deze klanken.
• Auditorische fonetiek: Hoe worden de klanken door het gehoororgaan waargenomen.
Fonotactiek: De patronen van
samenvoegen van fonemen die eigen
zijn aan een bepaalde taal.
Articulatie medeklinkers:
• Bilabialen: Worden met beide lippen
gevormd - p, b, m.
• Dentalen en alveolaren: Tongpunten
tegen richeltje achter tanden - t, d, n,
s, z, l, tongpunt r.
• Palatalen: Het tongblad raakt het
harde gehemelte - j, sj, zj.
• Velaren: De tongrug wordt naar het
zachte gehemelte bewogen - k, g, ng,
ch.
• Laryngalen: Er ontstaan en geruis in
de keelholte - h, g, huig r.
• Labiodentalen: Lip tegen de tanden - w, v, f.
Verschillende manieren:
• Nasaal - Niet nasaal.
• Stemhebbend - Stemloos.
• Ploffer, occlusief - Glijder, fricatief.
Gebarentaal:
• Is geen mime.
• Heeft een eigen grammatica.
Pagina 1
, Normale Taalontwikkeling
• Is niet internationaal.
• Is een natuurlijke taal.
Nature Nurture
Aangeboren vermogen. Leren door je omgeving, input -
output.
Aanleg bepaalt hoe goed je ergens in Opvoeding en de omgeving waarin je
wordt. opgroeit bepaalt hoe goed je ergens
in wordt.
Stromingen
1. Generatieve taalkunde (N. Chomsky):
- Language acquisition device, LAD: Aangeboren taalleervermogen.
- Taalaanbod - Taalverwervend kind - Adequaat taalgedrag.
- Cruciale, kritische periode: Periode waarbinnen de taal geleerd moet worden, anders wordt deze
voor de rest van het leven buiten werking gesteld, taalaanbod is een vereiste van 0 tot 5 jaar.
* Leeftijd, taalaanbod, taalverwervingsvermogen.
- Poverty of the stimulus: Alleen op basis van de gesprekken die kinderen horen, zouden zij nooit
in staat zijn om die abstracte Gramatica te begrijpen.
2. Behaviorisme (B.F. Skinner):
- Taal wordt verworven door imitatie.
- Bekrachtigen, operante conditionering.
- Veel kritiek op deze theorie.
3. Cognitieve taalkunde, interactionele visie:
- Taalaanbod, interactie tussen spreken en algemene cognitieve vermogens van mensen.
- Intelligentie, aangeboren eigenschappen, omgevingsfactoren, aangeboren taalleervermogen,
taalaanbod en interactie.
- Tomasello: Kinderen leren een taal door de behoefte een ander te begrijpen, dit doe je door
jouw aandacht op hetzelfde te richten als je gesprekspartner.
* Intention reading: Vermogen om de bedoelingen van andere mensen te begrijpen.
* Joint attention: Gezamenlijke aandacht. Kijk naar hetzelfde, aandacht hebben voor hetzelfde.
* Patroonherkenning: Baby’s kunnen onderscheid maken tussen ‘gelijk’ en ‘hetzelfde’, en
complexe patronen herkennen in allerlei beelden of geluiden.
Pagina 2
, Normale Taalontwikkeling
- Piaget: Het kind construeert zijn eigen ontwikkelen op de grond van dingen die hij tegenkomt.
Vygotsky:
• Kind leert in interactie met de omgeving, het kind wel participeren in die omgeving.
• De volwassenen fungeren als een burg.
• Scaffolding: Ze helpen het kind te doen, wat het zelfstandig nog niet kan.
• Zone van naaste ontwikkeling,
Chomsky Catherine Snow
Motherese is een chaos. Child Directed Speech is niet chaotisch.
Van zulk taalaanbod kun je een taal Juist heel goed afgestemd op het kind.
niet leren.
Daar voor moet je een speciaal LAD Hoge stem, veel mimiek, grote ogen,
voor hebben. overdreven intonatie, duidelijke
articulatie, verkleinwoorden, herhaling,
speciale woorden, korte en simpele
zinnen.
Soorten taalaanbod:
• Omgevingsgeluiden
• Brede omgevingstaal
• Autofeefback, monitoring, zichzelf beluisteren.
• Babytalk.
• Verzorgerstaal, Child Directed Speech, CDS (vroeger motherese).
• Geschreven taal.
• Motherese (mammiaans), doggerel: De manier waarop mensen praten tegen baby’s en
huisdieren.
Pagina 3
, Normale Taalontwikkeling
Taalaanbod:
1. Communicatie-ontlokkende middelen:
* Stiltes laten vallen, minimale responsen, open vragen stellen, uiting van een kind als een
vraag teruggeven, van monoloog naar dialoog tussen ouder en kind.
- Protoconversatie, pseudodialoog: De ouders leggen betekenis in wat het kind zegt, ook al is het
nog onverstaanbaar gebrabbel. Kinderen van 9 maanden kunnen dit ook samen.
- Preintentioneel kind: Kind dat nog niet kan praten en waarvan je niet wat wat hij bedoelt.
- Intuitive parenting, implicit pedagogy: Imiteren van het kind en het kind een biologische spiegel
voorhouden.
- Modeling: Intentionele betekenissen toeschrijven aan het betekenisloze kind.
- Semantische contingentie: Volwassenen nemen woorden en zinnetjes over van het kind, om het
gesprek op gang te houden, uit te bereiden en te verbeteren. ‘Ja, je was gevallen hè?’
- Interactiepatronen: Patronen die nieuwe gesprekken stimuleren, belangrijk hierbij is joint
attention.
- Expansie: Middeltjes om het gesprek op een juiste manier uit te bereiden en te verbeteren. ‘Je
was gevallen van je stoel. Toen was je op je hoofd gevallen.’
- Impliciete feedback: Feedback door middel van expansie.
- Expliciete feedback: Het verbeteren van het kind als het iets fout zegt.
Verschillende stijlen in opvoeden:
- Directieve stijl
* Gericht op handeling.
* Vooral ouder aan het woord (laagopgeleide ouders)
* Minder variatie woordgebruik, minder taalaanbod.
* Gebruik taal om gedrag van kind te sturen.
* Wacht even hier - Nee, niet weglopen - Bij mama blijven.
* Reduced code: Om te sturen, verbieden, bevelen.
- Intrusieve stijl
* Gericht op interactie.
* Volwassene betrekt het kind actief in het gesprek (hoogopgeleide ouders).
* Stelt veel gesloten vragen (turnabouts), maar stuurt het gesprek wel.
* Meer variatie in woordgebruik.
Pagina 4