Ontwikkelingspsychologie –
Samenvatting boek
Hoofdstuk 3: Infancy: prenatal development, birth, and the newborn (tot 6 weken oud)
Sexual reproduction = een proces van het maken van nieuwe members van een soort, die niet
genetisch identiek zijn aan hun voorgangers. Twee individuen geven leven aan 1 nieuw individu. Niet
erg efficiënt, maar voordeel dat het genetisch anders is dan anderen Recombinatie.
Asexual reproduction = een nieuw organisme draagt identieke genetische informatie als zijn
voorganger.
Beide mannelijke en vrouwelijke embryo’s bevatten germ cells (gameten) eicellen en
spermacellen. Deze cellen zullen als ze volwassen zijn helpen met de voortplanting. Elke cel hiervan
bevat maar 23 chromosomen. Tijdens de puberteit herstarten hormonen de moleculaire processen
in de oocyte’s en wordt de meiosis compleet gemaakt het verdelen in twee cellen, zodat elke cel
23 chromosomen bevat. Elke maand wordt er 1 oocyte gereleased (ovulatie). Bij bevruchting wordt
de combinatie/fuse van zaadcel en eicel een zygote genoemd, deze bevat 23 paar chromosomen.
Het DNA gaat zich repliceren en de zygote begint de eerste mitotic division.
Embryogenesis, prenatale ontwikkeling, de complexe structuur van het menselijke lichaam wordt
gevormd in de uterus/baarmoeder van de vrouw. 9 maanden met 3 trimesters van elk 3 maanden.
Er zijn echter 3 grote stappen tijdens de prenatale ontwikkeling:
1. Germinal period: begint moment bevruchting, tot de laatste cellen aan de baarmoeder vast
zitten (ongeveer 10 dagen later).
2. Embryonic period: begint vanaf implantatie in de baarmoeder tot 8 weken na de conceptie
3. Fetal period: vanaf de 9e week van de zwangerschap tot de geboorte
Implantation = cellen die zich nestelen in de baarmoeder(hals?). Dit zorgt voor een intieme band
met moeder en embryo, deze blijft tot einde zwangerschap.
De baarmoeder en zygote (heet dan blastocyst) helpen dan met het vormen van de placenta. Bij
goede nestelen en attachment gaat het embryo het hormoon progesteron afscheiden, waardoor de
baarmoeder ‘lining’ goed vast blijft zitten en niet los komt zoals meestal gebeurt tijdens de
menstruatie. Ongeveer 2 weken na de implantatie, vindt de gastrulation plaats. Het embryo vormt
lagen van nieuwe cellen die niet langer identiek aan elkaar zijn, maar zich gaan specialiseren in
functies voor organen en weefsels. Dit heet organogensesis: vormen organen en differentiatie.
Vanaf week 8 kunnen er, wanneer er een Y chromosoom aanwezig is, androgenen geproduceerd
worden, waardoor het embryo het mannelijke pad op wordt gezet. Als het Y chromosoom er niet is,
dan wordt het embryo de vrouwelijke route op gezet. Het kan ook voorkomen dat het embryo een
intermediate pad op gaat (in het midden), waardoor een combinatie van mannelijke en vrouwelijke
seksuele karakteristieken ontstaan. Dit heet hermaphroditism en het kind wordt dan als intersexual
geboren. Het genotype wat het kind dan heeft is XXY of XYY.
Gender identity = of het kind zich als man of vrouw identificeert.
Sexual orientation/sexual preference = de seksualiteit van het kind.
Tijdens de prenatale ontwikkeling begint de constructie van de hersenen. Na de gastrulation vormen
de stamcellen van het ectoderm (hetgeen vat de neural cell line maakt) neural plate en deze vouwt
om de neural tube te maken en verandert dan van grootte en vorm om de ventricles te vormen. De
lengte van de tube differentieert en deelt zich op in de subdivisies van het centrale zenuwstelsel,
waarbij het de forebrain en de midbrain vormt en aan de andere kant de ruggengraat. Neuronen en
,glia cellen worden gevormd in proliferative zones dicht bij de tube. Na de embryonic period zijn de
basics van de hersenen compleet. Veel van de neuron production, migration en differentation vindt
plaats in de fetal period.
Equipotentiality = corticaal weefsel heeft dit, elke area heeft dezelfde potentie om elke mogelijke
functie van de hersenen uit te voeren.
Connectionist theorieën = hersenfunctie wordt gezien als gebaseerd op de formatie van
interconnected neurale netwerken. De netwerken zijn neuronen en de connecties zijn synapsen.
Medicalization = geboorte als een medische gebeurtenis beschouwen, begon in de 18 e eeuw, vooral
in het Westen.
Mensen die voor een kind zorgen komen in verschillende ‘shapes and sizes’ als het gaat om
biologisch, leeftijd, geslacht, groot of klein gezin etc.
Prolepsis = representatie van iets wat al bestaat voordat het eigenlijk bestaat. Zo hebben ouders
bijvoorbeeld een idee/verwachtingen van hun kind, en deze reflecteert hun culturele interpretaties
en biologische karakteristieken, welke worden geprojecteerd tot de toekomst van het kind.
Mensen behandelen een kind in roze ‘gentle’ terwijl ze het kind in blauw ‘masculine’ noemen, dit is
een voorbeeld van prolepsis.
Dependence = menselijke newborns zijn enorm afhankelijk van ouders/verzorgers, meer dan andere
soorten dit zijn. Voor maandenlang is alle beweging van het kind mogelijk gemaakt door andere
mensen, zoals kinderwagen, in de armen van volwassenen, gedragen worden in een wrap etc. Deze
helplessness komt doordat de hersenen nog groter moet groeien, aangezien dat in de baarmoeder
niet kon, want dat past niet. Wanneer de hersenen dus nog niet volgroeid zijn, kunnen de newborns
ook nog niet veel.
De mate van sterfte is de afgelopen eeuwen flink gedaald. Borstvoeding helpt daar ook bij, want
hiermee lagere kans op sterfte dan bij voeding via een fles of flesvoeding als aanvulling op
borstvoeding.
Hoge mate sterfte/mortality rate: voelen zich niet bewust angstig over het welzijn van hun baby,
maar ze reageren wel snel op slechte seinen van het kind en letten op het fysieke welzijn van het
kind. De hoogte van sterfte is vooral hoog door slechte omstandigheden of bv. door hoog in de
bergen en weinig lucht.
Lage mate sterfte/mortality rate: voelen zich bewust angstig over het welzijn van hun baby, maar ze
weten dat ze een goede kans hebben op overleving, waardoor ze hun energie kunnen focussen op
het ontwikkelen van een emotionele band met hun kind.
Behavioral state = een newborn kan reageren op stimuli door z’n behavioral state te veranderen, bv.
van slaap naar alertheid. Sommige newborns zijn hypersensitive en hebben een lage threshold en
andere newborns hebben dit minder. Deze individuele verschillen leiden tot uitdagingen voor de
verzorgers, waardoor de kans op neglect en abuse groter is.
Habituation = een stimulus meerdere keren presenteren, totdat de baby stopt met aandacht geven
aan de stimuli en dus gewend eraan raakt. Wanneer de stimulus een klein beetje veranderd laat de
baby nieuwe interesse zien dishabituation. Hiermee kun je zien dat de baby een verandering
heeft zien optreden.
Sensory systems:
Horen: Newborns laten een voorkeur zien voor de taal die ze al ‘kennen’ door wat ze in de
baarmoeder hebben gehoord. De newborn kan ook de stem van de moeder al onderscheiden van
die van vreemden. Infants overal ter wereld worden geboren met dezelfde sensitiviteit voor
,bepaalde categorieen van voicing, ook als deze nauwelijks worde gebruikt in de moedertaal. Dit
betekent niet dat ze al de phonemes kunnen herkennen, dat kan pas vanaf 6-8 maanden.
Vision: Visual orienting = de ogen draaien naar de kant van de stimulus. Er zijn 4 pathways van de
ogen naar de hersenen.
De newborn kan al doen aan tracking en preferential orienting. Een newborn kan ook al veel visuele
patronen die gedetailleerd zijn zien. Newborns kunnen al verschillende emoties aflezen van
gezichten. Ook kan de newborn doen aan mutual gaze, waarbij de infant en een ander persoon
elkaar aankijken, hier fixeren ze langer op dan op een gezicht wat hun niet aankijkt.
Bij de still-face procedure heeft een volwassene een neutrale expressie tijdens het oogcontact en
behoudt hij deze, waardoor de newborn vaak upset wordt.
Joint attention is wanneer de newborn en een ander dezelfde kant op kijken, dit begint rond 3/4
maanden.
Taste en smell: functioneren al tijdens de geboorte, voorkeur geur van moeder en andere geuren die
prenatally al zijn voorgekomen. Ook al verschillende hersenreacties op fijne en niet fijne geuren en
newborns laten al een voorkeur zien voor zoete vloeistoffen en aromas dan voor die van zure of
bittere. Dit uiten ze met gezichtsuitdrukkingen van liking en disgust.
De manier waarop verzorgers reageren op gehuil van een kind heeft toekomstige gevolgen voor het
gedrag van het kind. Vrouwen die in een stressvolle omgeving hun zwangerschap doorbrengen
hebben ook meer geïrriteerde baby’s, kinderen met aandacht moeilijkheden en gedragsproblemen.
De physical differentiation = dit tijdens de geboorte transformeert de band die het kind heeft met
de omgeving.
, Hoofdstuk 4: Infancy: a practical understanding of the world (6-12 weken oud)
Figuur 4.1 is handig!
Infancy is de tijd voor het leren over de omgeving in een directe en praktische zin. Een baby begrijpt
al erg snel een idee over de omgeving.
Piaget: ons begrip over ruimte, tijd, objecten en causaliteit is dus niet aangeboren, maar wordt
aangeleerd over het verloop van de ontwikkeling. Piaget constructivisme.
Schema = een term voor blijvende psychologische structuur van de kennis van een kind.
Sensorimotor intelligence (Piaget ontwikkelingstheorie) = dit is een fase waarin een kind zich
bevindt en deze is onderdeel van 5 fases en bevat 4 subfases:
1. Infancy: 0-12 maanden sensorimotor stage
2. Toddler: 1-2.5 jaar sensorimotor stage
3. Early childhood: 2.5-6 jaar preoperational stage
4. Middle childhood: 6-12 jaar concrete operational stage
5. Adolescence: 12- formal operational stage
Subfases van sensorimotor stage 1:
1. Geboorte tot 1 maand: reflex schema’s: onvrijwillig kijken, pakken, zuigen etc.
2. 1 tot 4 maanden: primaire circulaire reacties: herhalen fijne acties op of rond het lichaam
3. 4 tot 8 maanden: secundaire circulaire reacties: herhalen van acties die interessante
veranderingen in de omgeving produceren en het begrip van de effecten van eigen acties
4. 8 tot 12 maanden: coördinatie van secundaire circulaire reacties: combineren van schema’s
met de bedoeling een doel te bereiken, de eerste vorm hiervan is problemen oplossen
Circular reaction = ontstaat wanneer het kind herhaaldelijk een actie uitvoert met een bepaald
object, leert hoe deze gecontroleerd moet worden in die context en dan werkt om dit te
generaliseren naar andere contexten.
Primary circulair reactions = herhalen pleasurable acties, niet buiten lichaam infant, dus primair.
Secondary circulair reactions = herhalen pleasurable acties, lichaam en omgeving.
Coordinated secondary reactions = het oppakken van een deken, omdat er een voorwerp onder
ligt. Georganiseerd gedrag wat doelgericht is.
Object permanence = het begrijpen dat een object op zichzelf staat, los van/onafhankelijk van de
perceptie die het kind erop heeft en de actie die het kind onderneemt met het object. Dit pas in
substage 6.
Illustreert hoe tussen de 8-12 maanden objecten een speciale plek voor het kind hebben en er wordt
begrepen/gelinked aan de acties die het kind er op uitoefent.
Taak om het begrip over fysieke objecten uit de omgeving te meten.
Substage 1: zal niet reageren wanneer object verborgen wordt.
Substage 2: zal ogen en hoofd draaien naar plek vaan het object voor het laatst gezien werd.
Substage 3: zal reiken voor het verborgen object, maar stopt als het object helemaal verdwenen is.
Substage 4: zal reiken voor verborgen object dat compleet verborgen is. Kijkt alleen op originele plek
object, ook al is het verplaatst, dus toch niet compleet begrip. Dit heet A-not B error.
De infant heeft een gebrek aan ‘object permanence’ en weet dus bv. niet dat er maar het object een
individu is en ziet het als bv. bal onder stoel en ziet het alsof de bal afhankelijk is van die plek en dus
weer onder dezelfde plek zou liggen, ook al is het veranderd van plek, locatie A is de ‘special
position’ plek geworden. Daarnaast is naar plek A reiken succesvol geweest in het verleden.