Samenvatting Materieel Strafrecht
Leereenheid I – Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Leerdoelen:
Na bestudering van deze leereenheid heeft u kennis over en inzicht in:
de samenstelling en werking van de strafbepalingen,
de rubricering van de onderscheiden delictsomschrijvingen,
de strekking van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel
de verjaringstermijnen
de hoofdvragen van het beslissingsmodel van 348/350 Sv
Hoofdstuk 2 – De Hullu
§1 – Over de Nederlandse Wetgeving
Het Wetboek van 1886 is het eerste Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Het verving de Code Pénal.
Veel algemene leerstukken over strafrechtelijke aansprakelijkheid vinden hun basis in het Algemeen
Deel of zijn ten minste door de wetgever in dat kader besproken. Er bestaat een ruim opgezet Algemeen
Deel. In het Algemeen Deel bestaat ook een betekenistitel. Een definitietitel werd niet beoogd (een
wetboek mag niet zijn een leerboek). Het ging erom de betekenis te bepalen van in het wetboek
verspreid voorkomende uitdrukkingen, wanneer die technisch-juridisch, min of meer afwijkend van de
gewone taalkundige betekenis is. Ook is de betekenistitel vooral van belang in verband met mogelijk
interpretatiekwesties bij bijzondere delicten waarin de wetgever dan het voortouw neemt. Bijna steeds
gaat het om een uitbreidende omschrijving.
Het Algemeen Deel en de algemene leerstukken bieden al met al (bouwstenen voor) een algemeen
kader voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
§2 – Het strafbare feit
Het codificatiebeginsel (art. 107, lid 1 GW) ‘de wet regelt (…) het strafrecht in algemene wetboeken, de wet regelt (…) het strafrecht in algemene wetboeken,
behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.’
Voor het materiële strafrecht zin het algemene Wetboek van Strafrecht, vrij algemene bijzondere
wetten zoals de WED, WVW, WWM, de belastingwetten en de Opiumwet van groot belang, terwijl
daarnaast in allerlei echt bijzondere, afzonderlijke wetten ook nog talloze strafbaarstellingen
voorkomen.
Op grond van delegatie in een wet in formele zin kunnen Algemene Maatregelen van Bestuur
strafbaarstellingen bevatten. Hetzelfde geldt voor verordeningen van de decentrale overheid. Hierbij
gaat het steeds om overtredingen.
De strafrechter kan slechts aansprakelijk stellen op basis van strafwetgeving die van kracht was ten tijde
van het plegen van het feit.
,Door de toenemende internationalisering kan in voorkomende gevallen de vraag rijzen of de nationale
wetgeving wel in overeenstemming is met bijvoorbeeld EU-wetgeving of met grondrechten met name
uit het EVRM.
Bij lagere wetgeving staat de verbindendheid wel eens ter discussie met de stelling dat buiten de
(delegatie)bevoegdheid is getreden of hogere wetgeving het onderwerp uitputtend heeft geregeld.
In art. 1 lid 1 Sr wordt er gesproken over een strafbepaling. Hiermee wordt in ieder geval gedoeld op
een delictsomschrijving en op een sanctienorm.
In de delictsomschrijving wordt beschreven welk gedrag onder welke subjectieve (opzet, schuld of niet
bepaald) en objectieve omstandigheden (zoals wederrechtelijkheid, causaliteit en vooral specifieke
bijzonderheden van de strafbaarstelling in kwestie) tot strafrechtelijke aansprakelijkheid kan leiden.
Deze vereisten uit de delictsomschrijving zijn de bestanddelen. De delictsomschrijving kan daarnaast
een kwalificatie bevatten, bijvoorbeeld verkrachting, doodslag en moord, maar dat is niet echt
gebruikelijk. Als de bestanddelen zijn vervuld, dan kan in beginsel worden gekwalificeerd onder het in de
delictsomschrijving tot uitdrukking gebrachte strafbare feit. In de sanctienorm wordt duidelijke welke
sancties aan dat strafbare feit kunnen worden verbonden.
Naast de bestanddelen van het delict zijn er meer voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Er moet bijvoorbeeld een vervolgingsrecht zijn. Voorwaarde voor aansprakelijkstelling is naar gangbare
opvatting bovendien dat naast alle bestanddelen van een delictsomschrijving ook de elementen
‘de wet regelt (…) het strafrecht in algemene wetboeken, wederrechtelijkheid’ en ‘de wet regelt (…) het strafrecht in algemene wetboeken, schuld’ moeten zijn vervuld.
Memorie van Antwoord bij het Wetboek van Strafvordering van 1926: ‘de wet regelt (…) het strafrecht in algemene wetboeken, ’dat onder strafbaar feit wordt
verstaan een naar de wettelijke omschrijving strafbaar feit. Is dit aanwezig, dan worden
toerekenbaarheid en onrechtmatigheid verondersteld, doch blijkt van afwezigheid van één van beide,
dan verliest het feit zijn strafbaar karakter (..) ten aanzien van dengene, die zonder schuld of
onrechtmatigheid handelde’’.
De onderscheiding tussen aansprakelijkheidsvoorwaarden op bestanddeelniveau dan wel op een ander
niveau is mede van processueel belang. De vormgeving van de tenlastelegging wordt erdoor bepaald en
het is belangrijk voor wat moet worden bewezen (bestanddelen) en wat behoudens aanwijzingen voor
het tegendeel mag worden verondersteld (in het bijzonder de elementen wederrechtelijkheid en schuld
voor zover ze niet in bestanddelen tot uitdrukking komen). Ook de einduitspraak die de rechter moet
geven bij het ontbreken van een aansprakelijkheidsvoorwaarde hangt ervan af.
Materieel gezien gaat het erom dat bij verwerking op bestanddeelniveau de bewijslast voor het OM veel
zwaarder is. Daardoor worden de strafrechtelijke aansprakelijkheid ingrijpender ingeperkt. Op
bestanddeelniveau dient te worden geregeld voordat strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het gedrag
aan kwestie aan de orde is.
Rubrica non est lex de indeling in een titel is weinig dwingend, een enkel maal wordt de plaatsing als
argument voor een bepaalde interpretatie gebezigd.
Men kan zeggen dat het rechtsgoed en de daaraan gerelateerde indeling een legitimeringsfunctie, een
groeperingsfunctie en een interpretatieve functie kunnen hebben.
Er bestaat in het Nederlandse recht een tweedeling tussen misdrijven en overtredingen. Ernstiger
strafbare feiten, vooral die waarbij vrijheidsstraf in beeld kan komen, worden als misdrijven
,aangemerkt. Minder ernstige feiten, waarbij normaal gesproken een geringe vermogensstraf op het spel
staat, worden als overtredingen bestempeld.
Het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen is naar huidig recht belangrijk door bepaalde
juridische consequenties. Het gaat daarbij enerzijds om strafprocessuele gevolgen voor bijvoorbeeld de
mogelijkheid van dwang- en rechtsmiddelen. Maar ook materieelrechtelijk gezien heeft het onderscheid
betekenis: poging tot, voorbereiding van en medeplichtigheid aan en overtreding zijn bijvoorbeeld niet
strafbaar. Zo wordt een zekere beperking van de aansprakelijkheidstelling bereikt. Ook de meerdaadse
samenloop en de verjaring onderscheiden tussen misdrijven en overtredingen. Een wetgever dient een
duidelijke keuze te maken of een bepaald strafbaar feit een overtreding of een misdrijf oplevert.
In het klassieke, beperkte strafrecht waarin de nadruk op vergelding ligt, staan krenkingsdelicten
centraal. Er wordt strafrechtelijk gereageerd op de daadwerkelijke schending of krenking van een
rechtsgoed, bijv. bij strafbare feiten als diefstal. Het kwaad is geschied, het leed is veroorzaakt en
daarop richt zich de strafrechtelijke reactie.
Bij de gevaarzettingsdelicten wordt de bedreiging van een rechtsgoed, het gevaar voor een krenking
strafbaar gesteld. Dan komt in zekere zin preventie op de voorgrond te staan. Een uitvoeringshandeling
is als een vorm van concreet gevaar en nog niet als een voltooide krenking aan te duiden.
Er is sprake van een abstract gevaarzettingsdelict wanneer een gedraging strafbaar wordt gesteld die in
algemene, niet nader in de delictsomschrijving gespecificeerde zin gevaar kan opleveren. Bij een
concreet gevaarzettingsdelict wordt in de delictsomschrijving vereist dat daadwerkelijk gevaar is
ontstaan.
Het materieelrechtelijke belang van de indeling in krenkings- en gevaarzettingsdelicten is dat
strafbaarstelling van gevaarzettingsdelicten problematischer is: de grenzen van wat zinvol kan en mag
worden strafbaar gesteld komen eerder in zicht. Ook voor het bepalen van strafmaxima kan het
onderscheid zinvol zijn: zonder concrete krenking behoort het strafmaximum lager te zijn.
Bij formele delicten is voor strafbaarheid een bepaalde handeling voldoende. Bij materiële delicten
staat meer een bepaald gevolg centraal. Abstracte gevaarzettingsdelicten zijn vooral formeel, terwijl
concrete gevaarzettingsdelicten als materiëler zijn. Krenkingsdelicten kunnen tamelijk formeel worden
omschreven, maar zijn toch meestal als materieel delict vormgegeven.
Voor de wetgever is van belang dat materiële delicten meer begrenzing aan het bereik van het
strafrecht geven.
Vooral de klassieke delictsomschrijvingen zijn tot iedereen gericht. Elk mens dient zich van dergelijk
gedrag te onthouden, een ieder kan het delict plegen. Men noemt dat gemene delicten, in de zin van
algemene delicten. Maar regelmatig richt een delictsomschrijving zich in directe zin slechts tot
rechtssubjecten met een bepaalde hoedanigheid, en dan spreekt men over een kwaliteitsdelict dat zich
tot bepaalde normadressaten richt. Soms levert een bepaalde kwaliteit niet zozeer een strafbepalende,
maar een wettelijke strafverzwarende omstandigheid op. Naast het algemene delict bestaat in
dergelijke gevallen een kwaliteitsvariant met een hoger strafmaximum.
Bij expliciete kwaliteitsdelicten is in de delictsomschrijving als bestanddeel een bepaalde hoedanigheid
van de pleger opgenomen. Een enkele maal onderscheidt de rechtspraak ook impliciete
kwaliteitsdelicten op basis van bijv. de wetsgeschiedenis is dan voor het plegen een hoedanigheid
nodig, zonder dat een dergelijk vereiste met zoveel woorden in de delictsomschrijving zelf is te lezen.
, Wanneer een strafbaar feit door nalaten, nietsdoen kan worden gepleegd, moet immers wel worden
vastgesteld wie een plicht tot handelen had. Die plicht tot handelen kan als een voor het plegen vereiste
kwaliteit worden gezien.
Het onderscheid tussen algemene en kwaliteitsdelicten is vooral van belang voor daderschap en
deelneming. Aansprakelijkheidstelling van de betrokkene die zelf de kwaliteit mist, is op grond van een
deelnemingsvorm in beginsel mogelijk wanneer het opzet van deze deelnemer (mede) de kwaliteit van
de pleger omvat.
Het gewone strafrecht omschrijft een verbod. Dan staat in de delictsomschrijving al snel een gedraging
centraal. Dat zijn commissiedelicten, strafbare feiten die door handelen worden begaan. Maar soms
wordt in een delictsomschrijving een gebod gegeven. Dat komt vaak neer op strafbaarstelling van
nalaten. Dit zijn omissiedelicten. Veelal zijn een omissiedelict formeel zijn omschreven, ook al speelt ook
hier een onwenselijk geacht gevolg zeker een rol op de achtergrond.
In het commune strafrecht zijn omissiedelicten uitzondering. Dat ligt bij een daadstrafrecht met een
ultimum remedium-karakter voor de hand. Soms spreekt de delictsomschrijving expliciet over nalaten.
Het niet-doen staat hier voorop, ook al kan de delictsomschrijving worden vervuld door juist wel iets te
doen. In de bijzondere strafwetgeving is het omissiedelict gewoner, omdat daar het niet-voldoen aan
allerlei verplichtingen nogal eens voorop staat.
Bij de eigenlijke (ook wel: zuivere) omissiedelicten blijkt uit de wettelijke omschrijving van de gedraging
dat het om een omissiedelict gaat. Omissiedelicten zijn dan ook veelal aan te merken als
kwaliteitsdelicten. Bij een oneigenlijke (of onzuiver) omissiedelict gaat het naar de wettelijke
omschrijving om een commissiedelict dat toch ook door een nalaten kan worden begaan. Het betreft
doorgaans materieel omschreven delicten, waarbij het gevolg dan door niet doen wordt veroorzaakt.
Medeplichtigheid en het begrip bevorderen lenen zich net als gelegenheid geven goed voor een invulling
met nalaten. De functionele dader van een commissiedelict heeft meestal maar erg weinig fysieke
handelingen verricht, terwijl feitelijk leidinggeven ook kan bestaan uit verwijtbaar stilzitten.
Bij een dergelijk voortdurend delict kunnen zowel handelen als nalaten belangrijk zijn. En dat geldt ook
voor veel culpoze delicten.
Het belangrijkste is dat bij de omissiedelicten de vraag naar de reikwijdte van de strafrechtelijke
aansprakelijkheid sterker naar voren treedt: wie kan er verantwoordelijk worden gesteld door het feit
dat een bepaalde wettelijke verplichting niet is nageleefd, wie de normadressaat? Het onderscheid is
daarnaast van een zeker wetenschappelijk belang, in discussies over het strafrechtelijke
handelingsbegrip en over de vereisten van causaliteit.
Delicten kunnen worden onderscheiden naar de mate waarin subjectieve vereisten als opzet en schuld
in de delictsomschrijving zijn verwerkt. Die verwerking kan expliciet gebeuren, maar soms ook impliciet.
Bij doleuze delicten (de gewone verschijningsvorm van een misdrijf) is een opzetvereiste in de
delictsomschrijving te vinden, bij culpoze delicten een vorm van schuld. Opzet en schuld kunnen bij
wijze van uitzondering ook beide in een delictsomschrijving zijn verwerkt bij een pro parte doleur, pro
parte culpoos delict.
Hoofdregel is dat bij misdrijven opzet of schuld als bestanddeel wordt vereist.