De codificatie van rechtsbeginselen in het gemoderniseerde
Wetboek van Strafvordering Mr. A. Das
De modernisering van het Wetboek van Strafvordering beoogt het
strafprocesrecht te vereenvoudigen en rechtsbeginselen toegankelijker te
maken. In Boek 1 worden het recht op een eerlijk proces, de
onschuldpresumptie en het slachtofferbelang gecodificeerd, wat de positie
van verdachten en slachtoffers benadrukt. In Boek 2 worden principes
zoals proportionaliteit, subsidiariteit en doelbinding vastgelegd, als
waarborgen tegen willekeurige machtsuitoefening tijdens opsporing.
Hoewel het positief is dat deze beginselen expliciet worden gemaakt,
noemt Das het normeringskader onvolledig. Beginselen zoals het
vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel ontbreken, wat de rechtszekerheid
kan schaden. Ook bekritiseert hij het gebrek aan een duidelijke visie over
de doorwerking van deze beginselen in de praktijk en de beperkte uitleg
van hun symbolische betekenis. Hij pleit voor een completer en
transparanter normeringskader om de strafvordering coherenter en
effectiever te maken.
Over misdaden en straffen: De betekenis van Cesare Beccaria
voor het strafrecht, Erik-Jan Broers
Het artikel onderzoekt de invloed van Cesare Beccaria op het strafrecht.
Zijn traktaat Dei delitti e delle pene (1764) wordt beschouwd als een
mijlpaal in de ontwikkeling van een rationeler en humaner strafrecht.
Beccaria pleitte voor duidelijkheid, gelijkheid, codificatie en beperking van
wreedheden in het strafrecht, met een focus op preventie door zekerheid
van straf in plaats van strengheid. Hij verwierp martelingen en stelde
gevangenisstraf voor als alternatief voor lijfstraffen en de doodstraf.
Hoewel zijn ideeën wijdverspreid werden, waren de daadwerkelijke
veranderingen in strafrechtelijke praktijken al eerder ingezet en
verschilden per land en tijd. Het artikel benadrukt dat Beccaria's werk de
ontwikkelingen in het strafrecht versneld heeft, met name op het gebied
van het verdwijnen van martelingen en de geleidelijke afschaffing van lijf-
en doodstraffen. Echter, de beperkingen van Beccaria’s benadering, zoals
het gebrek aan differentiatie tussen daders, werden pas later door
moderne criminologen aangepakt.
P. Frielink, ‘De positieve interpretatie van het
opportuniteitsbeginsel’, AA 2010, p. 730-732.
Het opportuniteitsbeginsel, vastgelegd in artikel 167 en 242 Sv, stelt dat
het Openbaar Ministerie (OM) kan afzien van vervolging op gronden van
algemeen belang. Sinds de invoering in 1926 is dit principe onveranderd
gebleven en vormt het een fundament van de Nederlandse
strafrechtspleging. Het biedt het OM de vrijheid om te beslissen of
strafvervolging passend is, afhankelijk van maatschappelijke behoeften.
Historisch gezien werd het opportuniteitsbeginsel aanvankelijk negatief
geïnterpreteerd: alle strafbare feiten moesten worden vervolgd, tenzij het
algemeen belang dat verhinderde. Vanaf de jaren '70 kreeg het een
positieve interpretatie: alleen strafbare feiten die bijdragen aan de
rechtshandhaving worden vervolgd. Deze interpretatie biedt meer ruimte
voor beleidsmatige keuzes en flexibele toepassing van het strafrecht. De