Casus 2: Sarah maakt er een puinhoop van
Voorbereiding
1. Kennis van psychologische theorieën van emotie (o.a. James-Lange en Cannon-Bard).
James-Lange theorie van emotie (low road)
Zou je wegrennen omdat je bang bent, of ben je bang omdat je wegrent? Volgens James ben je bang
omdat je wegrent. Het rennen en de fysiologische reacties daarop, volgen direct na het waarnemen
van bv. een beer. Net zoals we ons slecht voelen omdat we huilen, en niet perse huilen omdat we ons
slecht voelen. Zonder fysiologische reacties kun je geen angst ervaren, omdat herkenning van
fysiologische reacties angst is. James besloot dat wanneer je alle fysiologische reacties weghaalt, er
niks overblijft van de ervaring van een emotie. Emoties zijn daarom het resultaat van het ervaren van
een bepaalde combinatie van fysiologische reacties. Ons sensorisch systeem zendt informatie naar het
brein over de huidige situatie, en als resultaat daarop stuurt ons brein signalen naar het lichaam die
automatisch zorgen voor een aantal perifere fysiologische veranderingen -snellere hartslag,
gezichtsgrimas, transpiratie en bepaalde patronen van bloedstroom-. We zijn niet bewust van dit
proces totdat we merken dat er lichamelijke veranderingen zijn. Op dat moment ervaren we pas een
emotie.
Volgens James zijn emoties niet alleen gegenereerd door activiteit van de hersenen. Er is geen speciaal
'emotie center' in de hersenen waar neuronen een directe ervaring van emotie creëren. Als deze
theorie klopt, verklaart dit misschien waarom we soms moeite hebben met het bepalen van wat we
nu echt voelen. We moeten uitvinden welke emoties we voelen door het waarnemen van kleine
verschillen in specifieke fysiologische reactiepatronen.
Kritiek op deze theorie:
1) Reacties van het autonome zenuwstelsel zijn vrij traag en niet-specifiek. Zij treden bovendien na
allerlei gebeurtenissen op (bijvoorbeeld ook na lichamelijke inspanning). Hierdoor lijkt het
onwaarschijnlijk dat zij ook de oorzaak zijn van specifieke gevoelens of emotionele belevingen.
2) Het kunstmatig oproepen van bepaalde autonome reacties (bijvoorbeeld door inspuiting van
adrenaline) of juist het uitschakelen van zenuwbanen (door in ratten de afferente zenuwbanen
door te snijden) lijkt geen duidelijk effect te hebben op emotionele reacties.
Þ Dreiging " reactie (verstijven) " emotie (angst)
1
,Cannon-Bard theory (high road)
Walter Cannon is het niet eens met James' zijn theorie dat emoties afhangen van feedback van
fysiologische reacties die optreden buiten de hersenen. Volgens Cannon voel je angst wanneer je een
beer ziet, nog voordat je begint te rennen. Er zijn dus enkele zaken die Cannon verdedigd tov James:
1) Emoties kunnen ook voorkomen zonder fysiologische veranderingen
2) De fysiologische veranderingen zijn niet specifiek voor een emotie. Zo behoort een snelle hartslag,
zweten, verminderde digestie,… bij angst maar ook bij woede.
Emotionele ervaringen starten in het centrale zenuwstelsel -specifiek in de thalamus- de
hersenstructuur 'relays' informatie van de meeste zintuigen naar de cortex. Wanneer de thalamus
sensorische informatie ontvangt over emotionele gebeurtenissen en situaties, zendt het signalen naar
het autonome zenuwstelsel en -tegelijkertijd- naar de cerebrale cortex, waar de informatie bewust
wordt. Dus, wanneer je een beer ziet, ontvangen de hersenen sensorische informatie hierover, neemt
het waar als een beer en creëert direct een ervaring van angst terwijl op hetzelfde moment informatie
wordt gestuurd naar het hart, longen en spieren om te doen wat ze moeten doen om te gaan rennen.
Kortom, Cannon zegt dat de ervaring van emoties direct optreedt in de hersenen, met of zonder
feedback van perifere reacties. Dus bijvoorbeeld als je je slecht voelt ga je huilen (via thalamus
activatie) als respons op de situatie, en niet zoals James’ zegt dat je je slecht voelt omdat je huilt.
Þ Dreiging " emotie (angst) " reactie (verstijven)
De componenten van emoties, inclusief die van James:
1) Sensatie/waarneming (een beer!)
2) Cognitieve interpretatie (die beer kan me vermoorden!)
3) Activatie van CZS en het perifere zenuwstelsel (Cannon)
4) Perifere reacties
5) Waarneming van perifere reacties (James)
6) Cognitieve interpretatie van perifere reacties
2
,2. Kennis van de leertheorie (non-associatief leren: habituatie en sensitisatie; associatief leren:
klassieke en operante conditionering).
Zie college
3. Toepassen van leertheoretische principes op ontstaan en instandhouding van (verstoord) gedrag,
bijvoorbeeld paniekaanval en vermijding.
Leertheoretische formuleringen over angst, op basis van strenge experimentele methoden die in
gedragswetenschappelijk onderzoek sinds de jaren ‘30 worden gebruikt, hebben het grootste deel van
de 20e eeuw gedomineerd. Het basisprincipe is dat een ongeconditioneerde stimulus (os), zoals een
hondenbeet, een ongeconditioneerde respons (or) zoals pijn, tot gevolg heeft. Een stimulus die de os
voorafgaat, zoals een blaffende hond, wordt een geconditioneerde stimulus (cs), die een imminente
os/ or signaleert en een geconditioneerde respons (cr) uitlokt, zoals vrees. Omdat vrees leidt tot
vermijdingsgedrag en succesvol verhindert dat er een nieuwe hond bijt (os), wordt dit
vermijdingsgedrag versterkt. De combinatie van vreesconditionering (het blaffen van honden) en
operante conditionering (het vermijden van honden) is bekend als de tweefactor-theorie.
Bij agorafobie, fobieën en sociale angst is het niet moeilijk om voor te stellen hoe terugkerende
paniekaanvallen en eerdere trauma’s of sociale vernederingen kunnen dienen als een ervaring van
klassieke conditionering. Het is echter niet duidelijk waarom niet iedereen die een aversieve ervaring
meemaakt een angstsyndroom ontwikkelt. Evenmin is bekend waarom weinig mensen die een
angstsyndroom ontwikkelen een voorafgaande ervaring van klassieke conditionering met een
relevante ongunstige gebeurtenis hebben. Deze kwestie en het feit dat de gevreesde objecten beperkt
zijn tot fylogenetisch belangrijke bedreigingen (zie boven) heeft tot veel kritiek geleid op het
perspectief van de leertheorie in de etiologie van angstproblemen. Meer recente formuleringen
beschouwen het ontstaan en de ontwikkeling van angst als veel complexer dan eerder werd
aangenomen. Conditionering wordt nu beschouwd als het gevolg van een complexe combinatie van
kwetsbaarheden, veerkracht en contextuele variabelen.
Recente leertheorie formuleringen over gegeneraliseerde angst, waarbij bezorgdheid centraal staat,
hebben ideeën opgenomen om te verklaren waarom bezorgdheid een hardnekkig symptoom is. Deze
ideeën hebben betrekking op de waargenomen voordelen en de werkelijke functies van bezorgdheid.
De waargenomen voordelen van bezorgdheid betreffen meestal het vermijden van een soort van
persoonlijke catastrofe. Functionele bezorgdheid zou de emotionele en fysiologische reacties op
aversieve beelden onderdrukken. Volgens deze formulering voorkomt het onvermogen om volledig te
ervaren of te verwerken waarover men zich zorgen maakt, verzwakking (extinction) of alternatief
leren. Paniekaanvallen zijn per definitie spontaan en komen voor bij de hele bevolking (1 op 4 personen
zal ooit een paniekaanval ervaren). Daarom is de rol van leertheorie als verklaringsmodel betwistbaar.
Maar de waarnemingen dat sommige paniekaanvallen worden uitgelokt door ogenschijnlijk
onschuldige lichamelijke symptomen, zoals hartkloppingen en duizeligheid, hebben een aantal
gedragstheoretici doen denken aan de mogelijke rol van interoceptieve conditionering als verklaring
voor hardnekkige paniekaanvallen (hoewel het typische verloop van paniekaanvallen sterk verschilt
van geval tot geval).
3
, Stoornis Theorie Uitleg
Paniekaanval Klassieke leertheorie Bij een agorafobie is de kern van het probleem dat
patiënten niet meer buiten of in bepaalde situaties
durven komen. Ze hebben in een bepaalde situatie pijn
op de borst, benauwdheid etc. (= een paniekaanval!)
ervaren (UCS). Door deze symptomen ervaart de
patiënt angst om dood te gaan (UCR). De situatie
waarin men angstig werd krijgt echter ook betekenis
(CS) en de patiënt wordt ook daar angstig (CR).
Vermijden Operante conditionering Vermijden speelt een rol bij het instandhouden van de
stoornis (agorafobie). Patiënten gaan bepaalde
situaties vermijden. Het feit dat er nu geen
paniekaanval optreedt werkt dan als een beloning,
waardoor het vermijdingsgedrag blijft bestaan.
4