Door M. Oskam
HOORCOLLEGE INLEIDING M&T
College 1 – 3 september, grondprincipes van de wetenschap
Psychologie = wetenschappelijke discipline die gedrag en mentale processen (emotie en
denken) bestudeert met wetenschappelijke methoden.
M&S = hoe je goed onderzoek doet.
Geschiedenis methodologie
1. 450 – 370 v.C. - Buddha en Aristoteles stellen vragen over oorzaken van gedrag,
denken en emotie. Speculatief beantwoord.
2. 1875 – geboorte wetenschappelijke psychologie (Wundt, James en Watson)
3. James McKeen Cattel methodologie
Wat is wetenschap?
Wetenschap heeft niks te maken met de onderwerpen, maar met de benadering.
De wetenschappelijke benadering
1. Systematisch empirisme
Waarnemen en onderzoeken.
2. Publieke verificatie
Anderen zouden dezelfde conclusie moeten trekken als jij met je onderzoek. Je
bevindingen moeten kunnen worden geobserveerd, nagemaakt en geverifieerd door
anderen. Dit werkt zelfcorrigerend.
3. Oplosbare problemen
Iets dat empirisch onderzocht kan worden. Dus niet: ‘bestaan engelen?’.
Voldoet niet aan deze drie kenmerken? Pseudowetenschap.
Wetenschappers taken
1. Ontdekken en beschrijven van verschijnselen, patronen en relaties.
2. Verklaringen/theorieën opstellen, toetsen en evalueren.
Categorieën van gedragsonderzoek
1. Descriptief:
Beschrijven en inventariseren
2. Correlationeel:
Relaties tussen verschijnselen, hoe hangen dingen samen?
3. Experimenteel:
Oorzaak-gevolg relaties aantonen. Kenmerken: manipulatie, random toewijzing en
experimentele controle.
• Onafhankelijke variabele = variabele die wordt veranderd in een
experiment om te kijken of dit van invloed is op de andere variabelen.
• Afhankelijke variabele = veranderingen in gedrag/de andere variabelen.
4. Quasi-experimenteel:
Er is geen onafhankelijke variabele die gemanipuleerd kan worden. Er wordt
bestudeerd wat de effecten van een variabele zijn die natuurlijk verschijnt.
, Door M. Oskam
Als experimenteel, maar met minder strenge controle en/of geen random toewijzing.
Bijv. Een klas met kids is al gevormd.
De empirische cyclus
Theorie = beschrijft hoe en waarom dingen samenhangen. Een verzameling uitspraken
(proposities) die de relatie beschrijft tussen een aantal begrippen (concepten).
Model = beschrijft alleen hoe dingen samenhangen.
Post hoc explanations = dingen kunnen vaak achteraf makkelijk verklaard worden
(scheiding/huwelijk).
A priori = voor het verzamelen van de data: voorspellen wat er zal gebeuren.
De empirische cyclus:
1. Observatiefase
Er ontstaat een idee voor een onderzoeksvraag, kan
overal vandaan komen = vrijheid van ontwerp (Leary
p.15-16). Je doet een specifieke observatie.
Vb. Er zijn hier meer vrouwen in de zaal bij psychologie.
2. Inductiefase (leap of faith)
Idee uitwerken tot algemene hypothese/theorie.
Specifieke observatie ® algemene theorie
Vb. Er zijn meer vrouwen dan mannen die psychologie doen.
3. Deductiefase (het begint concreet te worden)
Deductie = logisch, een voorspelling die uit de theorie volgt.
De algemene theorie wordt een toetsbare onderzoeksvraag (werkhypothese).
Algemene theorie ® werkhypothese
o Conceptuele definitie (abstract) = wat wordt bedoeld met een begrip, de
‘woordenboekdefinitie’.
o Operationele definitie (concreet) = hoe het begrip wordt waargenomen,
gemeten of gemanipuleerd. Wordt in het onderzoek gebruikt.
Bijv. IQ kan gemeten worden met een IQ-test, maar heeft ook een conceptuele
betekenis.
4. Toetsingsfase
De werkhypothese toetsen door onderzoek uit te voeren.
o Data verzamelen;
o Analyseren van de data;
o Conclusies trekken.
5. Evaluatiefase
Het resultaat beoordelen.
o Wat zegt het resultaat over de algemene hypothese/theorie? ®
bevestigen/verwerpen.
o Theorie aanpassen, uitbreiden of verbeteren?
o Tekortkomingen aan het onderzoek?, discussie over het onderzoek.
, Door M. Oskam
Kortom: werkhypothese ® algemene hypothese.
Kan een theorie worden bewezen? (blz. 31 Leary)
1. Positief bewijs aka waar: logisch onmogelijk. Als het ene waar is, hoeft het andere
niet ook zo te zijn.
Bijv. Als Jake de moordenaar is, was hij op het feest.
Jake was op het feest, dus hij is de moordenaar, KAN NIET.
2. Negatief bewijs aka niet waar: praktisch onmogelijk, logisch mogelijk.
Je moet bewijs verzamelen om je theorie te bevestigen of ondersteunen (blijf weg van
‘waar/niet waar’).
Kwaliteit van het bewijs afhankelijk van:
1. Strengheid van de tests;
2. Aantal bevestigingen;
3. Methodologisch pluralisme = Gevarieerdheid methoden.
Variabiliteit verklaren: variantie
Doel van onderzoek
Variabiliteit = beschrijven, voorspellen en verklaren van verschillen in gedrag en mentale
processen tussen mensen.
Variantie = een index voor variabiliteit in iemands gedrag. Indicatie van hoe dicht of ver de
scores van het gemiddelde afliggen.
Variabele = iets dat kan variëren
- Discrete variabele = beperkt aantal mogelijke waarden. Bijv. geslacht.
- Continue variabele = kunnen elke waarde tussen het laagste en hoogste punt op de
schaal aannemen. Bijv. leeftijd.
Kwantitatieve data = het resultaat van een bepaalde meting. Bijv. een cijfer voor een toets of
gewicht.
Kwalitatieve data (frequentie/categorische data) = dingen worden gecategoriseerd.
Frequenties voor iedere categorie.
Beschrijvende statistiek = worden gebruikt om data te beschrijven.
Inferentiele statistiek = gaat over het maken van inferenties over de populatie op basis van
een steekproef.
- Parameter = wanneer een meting betrekking heeft op de hele populatie.
- Statistiek = wanneer een meting betrekking heeft op de steekproef. Schatting van
wat de parameter zal zijn.
, Door M. Oskam
Aanpak:
1. Bereken het groot gemiddelde
Tel alles op ® deel het door het aantal.
2. Bereken afwijkingen van het groot gemiddelde
Score – groot gemiddelde. Wanneer je deze optelt kom je op 0.
3. Kwadrateer die afwijkingen
Zo worden het positieve getallen, dus kom je niet op 0 uit.
4. Tel de afwijkingen bij elkaar op ® SS (totaal)
Dit zijn de gekwadrateerde afwijkingen, dus het positieve getal.
5. Deel door n-1
Er wordt gekeken naar de verschillen die bestaan tussen de twee groepen.
Systematische variantie: variabiliteit TUSSEN de groepen
Gebruik dezelfde formule, maar neem deze keer de groepen apart.