Geowijzer – hoofdstuk 1, 6, 7, 8, 10 en 12
Hoofdstuk 1
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bestuderingen van natuurlijke verschijnselen en sociale
(menselijke) verschijnselen.
Fysische geografie of natuurkundige aardrijkskunde houdt zich bezig met de bestudering van de
fysische of natuurkundige processen die het landschap vormen en hebben gevormd (klimatologie,
bodemkunde en geologie zijn voorbeelden van onderwerpen die in de fysische geografie worden
bestudeerd).
Sociale geografie bestudeert de rol van de mens op aarde. Vanuit een ruimtelijke invalshoek wordt
gekeken naar bijvoorbeeld de planologie, de demografie, de regio’s en de economie.
KNAG (Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap) richt zich op de promotie van het vak
aardrijkskunde.
Ingericht landschap: bevat inrichtingselementen, dingen die mensen aan het landschap hebben
toegevoegd, zoals wegen, huizen en fabrieken.
1.2 Geografisch leren kijken
Het hebben van een goed actueel wereldbeeld is een must om de wereld om ons heen te kunnen
begrijpen. Op de aarde zijn geen twee gebieden gelijk. Het is noodzaak om te weten waar zich iets
afspeelt en waarom het zich daar afspeelt.
Actueel wereldbeeld/ mental image: het idee of beeld dat een mens heeft over de samenleving om
zich heen en in ruimere zin over de wereld.
Tijdens de aardrijkskunde les maken kinderen op een systematische manier kennis met de wereld om
hen heen. Ze bouwen een actueel wereldbeeld op door basisfeiten te leren en vervolgens de
processen te verklaren.
Een mental map: dat iemand een goed ruimtelijk beeld van de wereld heeft.
Als kinderen aardrijkskundelessen krijgen volgens de geografische zienswijze of vierslag, leren ze
systematisch naar de wereld om zich heen te kijken. Bij deze methode worden er veel vragen gesteld
door de docent.
De eerste stap in de geografische zienswijze is dat je moet kunnen kijken: waarnemen. Ten tweede
moet beschreven worden wat wordt gezien. Het derde is verklaren: uitleggen hoe iets komt
‘waarom is het daar’. De vierde stap is generaliseren: herkennen en toepassen ‘heb je dit al ergens
,gezien’. De laatste stap is: waarderen – het vormen van een eigen mening, evenals het verplaatsen in
een ander.
1. Waarnemen
2. Beschrijven
3. Verklaren
In deze stap van de zienswijze zijn natuurlijke en menselijke factoren van belang. Natuurlijke
of fysische factoren zijn de veranderingen die ontstaan door natuurlijke processen, zoals de
temperatuur. Menselijke factoren zijn veranderingen die veroorzaakt worden door
activiteiten van mensen, bijvoorbeeld een lawine die plaatsvindt door off piste skiën.
Menselijke factoren worden onderverdeeld in de volgende kopjes:
- Economische factoren: geld verdienen (bestaansmiddelen), armoede en rijkdom.
- Culturele factoren: taal, godsdienst, geschiedenis en de gewoonten (waarden en normen).
- Demografische factoren: bevolkingsaantallen en de samenstelling van de bevolking, hoeveel
allochtone mensen, hoe jong en oud en de bevolkingsdichtheid.
- Politieke factoren: informatie over bestuur, wetten en regels van een land.
4. Generaliseren
5. Waarderen
Bij het vak aardrijkskunde komen natuurlijk en menselijke invalshoeken bij
elkaar. Er is een onderlinge samenhang. Maatschappelijke thema’s kunnen
alleen goed besproken worden als beide elementen aan bod komen. Dit
noemen we ook wel multiperspectiviteit: iets bekijken vanaf diverse
invalshoeken.
De geografische kubus combineert de geografische zienswijze, de
multiperspectiviteit en het meervoudig bronnengebruik. Zie hiernaast.
Bij aardrijkskunde wordt gebruikgemaakt van verschillende bronnen, waarvan de kaart de meest
kenmerkend is voor dit vak. Voor kinderen is de meest concrete bron hun eigen omgeving. Dit is
, een belangrijke bron met informatie. Veldwerk is daarom een van de manieren om informatie uit
eigen omgeving te krijgen. Minder concreet is beeld van een dvd, boek, krant of tijdschrift.
Kaarten lezen zijn het meest abstract.
Schaal: de afstand op een kaart en de afstand in werkelijkheid.
De meeste aardrijkskundige methoden hanteren de opbouw volgens de expanding horizon: van
dichtbij naar veraf. Er zijn vijf verschillende schaalniveaus te onderscheiden:
1. Lokaal: de straat, de wijk, de stad, de gemeente
2. Regionaal: de regio, de provincie, het landsdeel
3. Nationaal: het land
4. Continentaal: meer dan één land, het werelddeel
5. Mondiaal: meer dan één werelddeel, de wereld.
Schaalgetal: 1: 100.000 (1 centimeter op de kaart is in werkelijkheid 100.000 centimeter)
Schaalstok: een maatlat die op een kaart de afstand aangeeft. 0m – 250m – 500m – 750m, dat wil
zeggen dat 1 centimeter in werkelijkheid 250 meter is. Het schaalgetal is dan: 1 : 25.000
Met de schaal kun je de absolute afstand (onveranderlijk en voor iedereen gelijk) uitrekenen.
Gemeten in een rechte lijn is hemelsbreed. De relatieve afstand kan wel veranderen, deze wordt
namelijk uitgedrukt in tijd, moeite en kosten.
Atlas – een boekwerk vol met kaarten
Er zijn vaak twee soorten kaarten:
Overzichtskaarten
Geeft overzicht van een gebied. Zo’n kaart geeft bijvoorbeeld een provincie, land of werelddeel weer.
Staatkundige overzichtskaarten: worden staten (=landen) weergegeven. Elk land heeft zijn
eigen kleur.
Natuurkundige overzichtskaarten: natuurlijke verschijnselen aangegeven zoals rivieren,
bergen en hoogtes. De groene, blauw en bruine kleuren op de kaart geven de hoogte of
diepte aan.
Thematische kaarten
Geeft een bepaald onderwerp (=thema) aan. Dat kunnen zichtbare of onzichtbare verschijnselen zijn
zoals respectievelijk het bodegebruik in Europa en talen.
Let op! Alle soorten kaarten worden gegeneraliseerd. Dat wil zeggen vereenvoudigen, of een deel
weglaten. Wanneer dit niet gebeurd is de kaart onoverzichtelijk en niet te lezen.
Een topografische kaart geeft de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer: elke boerderij, elk huis,
elke schuur staat op de kaart.
Geologische kaart: geeft van afzettingen die op het aardoppervlak zichtbaar zijn aan welke afzetting
het is (de naam) en in welke periode deze afzetting daar neergelegd is.
Bodemkaart: geeft het type bodem weer (zand, klei, veen)
Waterstaatskaart: toont gegevens over polders, gemalen en sluizen
Zeekaarten: vermelden gegevens over diepten, zandbanken, scheepswrakken, vuurtorens en
baken (veranderen zeer regelmatig)
Waterkaart: gegevens weergegeven over vaarwater, bruggen en bedieningstijden
Atlas: een boek met kaarten. Dit kunnen kaarten van regio’s zijn maar ook historische
kaarten. De bedenker van het woord atlas was Gerardus Mercator. Er zijn vier atlassen
speciaal voor het aardrijkskundeonderwijs beschikbaar: