Werkcolleges 1 t/m 8 LOFR
WC 1 LOFR
2.1 Naar aanleiding van de crisis van 2007/2008 wordt vaak gewezen op de zogenaamde
hebzucht van bankiers. Geef aan of dit volgens jou een hoofdoorzaak van de crisis is, met
andere woorden zou de crisis zijn uitgebleven of veel minder ernstig zijn geweest met een
ander type mensen in de banken? Zo niet, wat is dan volgens jou de hoofdoorzaak voor de
ernst van de crisis?
Persoonlijk denk ik dat de hebzucht van bankiers een van de hoofdoorzaken is geweest voor
het ontstaan van de crisis in 2007/2008. Het was namelijk zo dat de bankiers binnen het
bankwezen vaak werden aangespoord om risicovolle beslissingen te nemen. Indien er een
risicovolle beslissing zou worden genomen door de bankier en dit zou vervolgens goed
uitpakken, dan zou de bankier hiervoor beloond worden; een upside risk. Indien de
risicovolle beslissing echter niet goed uit zou pakken voor de bankier, dan zou hij niet
beloond worden; downside risk. Het niet goed uitpakken van de beslissing werd ofwel gewijd
aan de markt die op dat moment tegen zat en bij TBTF banken zou de overheid echter
kunnen inspringen, indien iets een beslissing slecht zou uitpakken. Dit bracht alleen maar
met zich mee dat er meer risicovolle besluiten werden genomen omdat de bankiers binnen
de grote banken toch wel wisten dat de overheid zou ingrijpen wanneer het volledig mis zou
gaan. Hierdoor werd het systeem alleen maar risicovoller.
Indien er dus andere typen mensen zouden zijn in het bankwezen, dan zouden er
verstandigere keuzes zijn genomen waardoor het risico geminimaliseerd zou worden en zou
de crisis minder erg zijn geweest. Om te spreken van de hoofdoorzaak gaat te ver, wel is
het een van de belangrijke hoofdoorzaken die een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van
de crisis, naast de verstrengeling van banken en overheden in lenden, de te lage leverage
ratio’s en globalisering.
2.2 In de crisis van 2007/2008 is aan veel financiële instellingen in Europa die in
problemen waren gekomen, financiële noodhulp verschaft. In het algemeen kan de rekening
voor deze noodhulp bij verschillende groepen worden gelegd: de belastingbetaler, de
aandeelhouder, Europa. Geef aan welke optie je voorkeur heeft en beargumenteer dit.
De rekening voor noodhulp moet in eerste instantie worden gelegd bij de aandeelhouder.
Een aandeelhouder investeert in een bank en krijgt hiervoor aandelen/obligaties. De
aandeelhouders lopen in eerste instantie veel risico binnen de banken met het gevolg dat er
er een hoog rendement wordt behaald. In tijden dat het niet goed zal gaan met de
aandeelhouder en hij dus een verlies lijdt. Hij loopt een buffer op gedurende de tijd door het
behalen van rendement. Het zou dan ook niet juist zijn dat wanneer de bank wordt geholpen
door externe partijen of door belastingbetalers, dat dan ook de aandeelhouders hiervan
mogen profiteren. Dit zou dus de meest logische reden zijn om de aandeelhouders te doen
betalen. De aandeelhouder kan niet alles dragen. De tweede instantie/persoon die moet
helpen bij financiële noodhulp is Europa. Indien banken falen is dat in Europese context
minder extreem dan wanneer dit op nationaal niveau gebeurd. De impact is relatief het
kleinste wanneer Europa wijd hier voor op komt te draaien, dan wanneer men op nationaal
niveau hiervoor moet opdraaien.
,WC 2 LOFR
3.1 Stel dat de overheid van een land beleid voert gericht op tekortreductie. Kan het zijn
dat de schuldquote, gedefinieerd als overheidsschuld gedeeld door het bbp, hoger uitvalt
dan zonder dit beleid het geval zou zijn geweest? Hint: gebruik de formule uit het hoorcollege
van deze week en bekijk de rol van economische groei.
De nummer een prioriteit en doelstelling van de overheid is optimaliseren van de welvaart in
de samenleving. De overheid beschikt dan ook over bepaalde middelen van overheidsbeleid
om deze doelstelling te kunnen bereiken, bijvoorbeeld het beleid van tekortreductie. Soms is
het namelijk zo dat de tekorten door de overheid verlaagd worden, met als doel de
economische groei/bbp te versterken. In de formule van de
schuldquote(overheidsschuld/bbp) daalt de teller en daalt de noemer. Als de
teller(overheidsschuld) sterker daalt dan de economische groei/bbp, daalt de schuldquote
eveneens. Dit wordt ook wel het teller effect genoemd.
Echter kan ook de schuldquote hoger uitvallen dan bij het tekort reductie beleid van de
overheid. Dit is:
1. wanneer de overheidsschuld(teller), minder snel daalt dan het bruto binnenlands
product(noemer), dan zal dit betekenen dat de schuldquote stijgt.
2. wanneer de overheidsschuld(teller), sneller stijgt dan het bbp(de noemer).
3.2 Een reductie van het overheidstekort kan in principe twee oorzaken hebben: het is de
uitkomst van actief conjunctuurbeleid van de overheid of het weerspiegelt de werking van de
automatische stabilisatoren. Beredeneer of het iets uitmaakt voor de economische groei of
de reductie van het overheidstekort (en daarmee de reductie van de vraag naar goederen en
diensten) het resultaat is van actief conjunctuurbeleid of van de werking van de automatische
stabilisatoren. Hint: lees H11 uit W, H3.2 uit DK of H11.3 uit DK.
Reductie van overheidstekort als gevolg van actief conjunctuur beleid: om actief conjunctuur
beleid te voeren kunnen de belastingen als middel gebruikt worden. Bij laag conjunctuur is er
sprake van een gebrek aan effectieve vraag naar producten, waardoor het productieniveau
daalt en mensen werkloos raken. Om de economie te stimuleren, kunnen de belastingen
tijdelijk verlaagd worden. Gezinnen hebben dan meer te besteden, waardoor de effectieve
vraag stijgt, de productie stijgt en de werkloosheid daalt. Bij hoog conjunctuur kunnen de
belastingen juist verhoogd worden, zodat men minder te besteden heeft en overbesteding
wordt tegen gegaan. In de jaren 70/80 groeide de twijfel of de overheid de economie zo wel
zou moeten sturen(Kenesyaans model). In 1983 werkte het actieve conjunctuur beleid
averechts, uitgaven werden verdubbeld, loonkosten stegen, arbeid werd duurder, meer
werkloosheid, minder effectieve vraag. Tijdelijker
Reductie van overheidstekort als gevolg van de werking van automatische stabilisatoren: de
belastingen dienen bijvoorbeeld als automatische stabilisator van de economie. Bij een
snelle stijging van inkomens en winsten, neemt de opbrengst van de belastingen toe en
verbetert dit het begrotingssaldo. De overbesteding wordt zo gedrukt. Bij dalende inkomens
en winst vallen de belastingopbrengsten lager uit. Als de overheidsuitgaven gelijk blijven,
verslechtert dit het begrotingssaldo. Door deze stabilisatoren krijgen de overheidsfinanciën
een automatische impuls, zonder de tarieven te veranderen. Langduriger
,WC 3 LOFR
4.1 Noem een argument om monopolies te bestrijden en noem een argument om
monopolies toe te staan. Licht beide gevallen toe met een voorbeeld.
Er is sprake van een monopolie wanneer er een product of dienst door een enkel
ondernemer op de markt wordt aangeboden. De prijs van het product wordt dan in
beginsel bepaald middels marktwerking bepaald, door vraag en aanbod, maar vaak
is het zo deze ondernemer de prijs van het product beïnvloed aangezien er geen
concurrenten zijn. Dit betekent dat de prijs vaak hoger uit zal vallen dan bij pareto-
optimaliteit.
Argument voor monopolie: de productie en vervoer sommige goederen(zoals
elektriciteit) kan economisch gezien alleen plaats vinden in grote
hoeveelheden, omdat dit veel investeringen met zich mee brengt (aanleg van
een spoort, electriciteitscentrales). Alleen bij productie op grote schaal zijn de
investeringen het voordeligst, de algemene kosten zijn dan per product het
laagst. Het is dan onnodig om meerdere bedrijven te hebben die zich hiermee
bezig houden. De overheid kan dan in zo’n geval een monopolie scheppen.
Argument tegen monopolie: echter doordat de enkele ondernemer in een
monopolie invloed heeft op het bepalen van prijs van het product, kan dit ertoe
leiden dat de prijs hoger wordt vastgesteld dan bij pareto optimaliteit. De
prijzen worden dan te hoog gelegd, waardoor consumenten als het ware
‘misbruikt’ worden door prijsdiscriminatie.
4.2 Mensen kunnen in principe om twee redenen besluiten om niet te sparen voor
hun pensioen: omdat ze het niet nodig achten (bijvoorbeeld andere
inkomstenbronnen, weinig nodig wanneer ze gepensioneerd zijn) of omdat ze niet de
discipline kunnen opbrengen om maandelijks geld opzij te leggen. In Nederland
hebben we een stelsel van (aanvullende) pensioenen dat werknemers in loondienst
min of meer verplicht deel te nemen maar zelfstandigen juist volledig vrij laat. Wat
vind je van dit stelsel? Beredeneer je antwoord. Betrek de begrippen extern effect en
paternalisme in je antwoord.
Het huidige pensioen stelsel is naar mijn mening een goed stelsel, aangezien je als
werknemers gedurende je werknemerschap een pensioen opbouwt. De overheid
speelt dan als het ware een paternalistische rol om jou eigenlijk te verplichten om
een deel van je loon af te staan zodat er als automatisch een pensioen wordt
opgebouwd, om zo problemen in te toekomst te kunnen voorkomen. Het is echter
wel een verplichting als werknemer, terwijl de zelfstandigen deze verplichting niet
kennen. Echter is het wel zo dat deze zelfstandigen er zelf bewust voor kiezen om
zelfstandig te worden en dus ook een mate van verantwoordelijkheid moeten hebben
om zelf een pensioen op te bouwen zonder dat daar de overheid aan te pas komt.
Het kan wel worden gezien als een inbreuk op de autonomie van de burgers, omdat
de werknemers niet zelf kunnen kiezen hoe ze een pensioen willen opbouwen, maar
het voorkomt wel geld problemen in de toekomst wanneer de desbetreffende
persoon met pensioen gaat.
,WC 4 LOFR
5.1 Wat is de gemiddelde belastingdruk voor een persoon met een inkomen van €
100.000,-? Interpreteer belasting in brede zin, dus als de som van belastingen en
premies volksverzekeringen. Gebruik de tariefstructuur van 2015 zoals vermeld in
Tabel 10.3 van De Kam (dat wil zeggen, vergeet heffingskortingen). Stel dat
vanwege inflatie het inkomen van deze persoon stijgt tot € 110.000,-. Wat is nu de
gemiddelde belastingdruk?
100.000 110.000
Schijf 1 0-19.823 36,5 7.235,40 7.235,40
Schijf 2 19.823-33.590 42 5.782,14 5.782,14
Schijf 3 33.590-57.586 42 10.078,32 10.078,32
Schijf 4 57.586- … 52 22.055,28 27.255,28
totaal 45.151,14 50.351,14
Gemiddelde belastingdruk 45,15% 45,77%
Je houdt over 54.848,86 59.648,86
Vind je het op grond van de uitkomsten een goede zaak dat monetair beleid veelal in
handen is van een instantie die onafhankelijk van overheden opereert (zoals de
ECB)?
De ECB heeft momenteel de macht om het monetaire beleid te bepalen. Dit is erg
van belang, want het monetaire beleid mag niet in handen komen van de overheden,
De ECB is beter in staat om de prijsstabiliteit te behouden dan de overheden omdat
de overheden sneller geneigd zullen zijn om een economische hoogtepunt te creëren
door meer geld in de economie te pompen, zodat bepaalde beleidsregels
gefinancierd kunnen worden. Dit leidt op de lange termijn tot schade. Wat gebeurd er
dan:
o de geld hoeveelheid wordt verhoogd, er wordt al het ware meer geld gepompt
in de economie. Echter indien er geen hogere economische productie
tegenover de vraag staat, dan zal dit leiden tot inflatie. De prijzen van de
producten zullen dan stijgen, want er is meer vraag dan aanbod en uiteindelijk
koopkracht zal dalen. Dit zal weer leiden tot het eisen van hogere lonen, deze
loonkosten worden weer verdisconteerd in de prijzen waardoor de prijzen van
de producten nog hoger zullen uitvallen. Dit zou niet bevorderlijk zijn voor de
economie en het vertrouwen zal dalen.
Daarom is het het beste om he monetaire beleid aan de ECB als onafhankelijke
instelling over te laten, want deze handelt in het beste belang van de Europese
burgers.
, 5.2 Bekijk Tabel 12.4 van De Kam. Welk deel van het nationaal inkomen komt op
basis van de cijfers in deze tabel terecht bij de 40 procent armste inkomens? Splits
het resultaat vervolgens in het deel dat deze groep als primair inkomen verdient en
het deel dat vanwege overheidsbeleid bij deze groep terechtkomt. Hoe kijk je aan
tegen deze verdeling?
In de tabel wordt duidelijk dat 40% van de armste huishoudens ongeveer 11,3% van
het totale primaire inkomen verdient. Via de IB en het stelsel van sociale zekerheid
weet de overheid de inkomensverschillen in NL te doen verkleinen, wat leidt tot
secundair inkomen. Hierdoor zal 40% van de armste groep van huishoudens gaan
van 11,3 naar 16,3% van het totale secundaire inkomen. Het aandeel van de 10%
huishoudens met het hoogste inkomen neemt af van 31% primair inkomen naar 26%
secundair inkomen.
Vervolgens vindt er via kostprijsverhogende belastingen en aan bepaalde goederen
verbonden subsidies nog een herverdeling van het inkomen plaats, wat leidt tot
tertiair inkomen. De 40% laagste inkomens gaan nu van 16% secundair inkomen
naar 17,7% van het tertiaire inkomen. Het aandeel van de 10% huishoudens met het
hoogste inkomen neemt af van 26% secundair inkomen naar 25,5% tertiair inkomen.
Er vindt dus wel degelijk een vervlakking plaats van de onrechtvaardige
inkomensverdeling door gebruik te maken van belastingen, stelsel van sociale
zekerheid, kostprijsverhogende belastingen en subsidies. Dit gaat echter wel ten
koste van de hoogste inkomens. Dit is in mijn ogen wel juist, het is nu eenmaal juist
dat de mensen met meer inkomen meer belasting zullen moeten betalen dan de
mensen die veel minder inkomen genieten. Zo kunnen de mensen met een laag
inkomen alsnog rond komen. Echter moet dit niet demotiverend werken naar de
huishoudens die het meeste inkomen genieten.