H4: Voortplanting
§4.1 Nieuw leven
Bij de ovulatie komt een eicel uit een van de ovaria (eierstokken) in de eileider, waar
een eicel met een zaadcel samen kan smelten en de bevruchting plaatsvindt. De
bevruchting verloopt in de volgende stappen:
1. Zaadcellen dringen door laag follikelcellen en maken contact met zona
pellucida
2. Eerste zaadcel die contact maakt met celmembraan van eicel versmelt
celmembraan, zona pellucida wordt ondoordringbare laag
(bevruchtingsmembraan)
3. Bevruchting is afgerond dus er is een zygote gevormd
Eerste delingen van zygote zijn klievingsdelingen (geen plasmagroei), na 3 dagen
wordt de zygote een embryo (bestaat uit 16 cellen), na 5 dagen wordt de zygote
door trilharen naar de baarmoeder vervoerd en 1 of 2 dagen daarna vindt de
innesteling plaats, hierna begint de ontwikkeling van het embryo:
- Embryo bestaat uit blastula met een trofoblast, produceert HCG en vormt
vlokken die placenta vormen, die aan de buitenkant zit en binnenin een
embryoblast waaruit de kiemschijf, groeit uit tot het kind en bestaat uit
twee holtes, ontstaat en blastocyte het dooierblaasje levert en de cellen
tussen de trofoblast en de kiemschijf vormen het begin van de
navelstreng.
- Twee holtes van kiemschijf: dooierblaasje, vormt eerste bloedcellen en
later neemt lever deze taak over, en amnionholte, vult hele blastulaholte
en is gevuld met vruchtwater. Embryo is dan omgeven door vruchtwater
tussen twee vruchtvliezen: amnion en chorion, deze groeien met embryo
mee.
Na 3 weken is het bloedvatenstelsel gevormd. Het embryo is voor zuurstof en
voedingsstoffen afhankelijk van de moeder en krijgt dit via de navelstreng die naar
de placenta gaat, hier vindt dus de uitwisseling van stoffen plaats. Na 8 weken zijn
alle organen gevormd en heet het embryo een foetus. Een miskraam ontstaat door
een chromosomale afwijking. Meisjes hebben twee X-chromosomen en jongens
hebben één X-chromosoom en één Y-chromosoom, hierop ligt het SRY-gen
waardoor na 6 weken de testes gevormd worden en de foetus verder groeit tot een
jongen: gangen van Wolf worden zaadleiders, genitale knop wordt eikel, randen
genitale groeve wordt balzak. Zonder SRY-gen wordt een foetus een meisje: gangen
van Müller worden eileiders, genitale knop wordt clitoris, randen genitale groeve
worden schaamlippen. De leefstijl en voeding van de zwangere vrouw heeft veel
invloed op de baby, vooral in de periode dat de organen van de foetus ontwikkelen.
In de puberteit van meisjes vindt de ontwikkeling van eicellen in de ovaria plaats.
Tussen de puberteit en de overgang ontwikkelt elke maand in een eierstok een eicel,
deze wordt in eileider opgevangen en komt vrij bij ovulatie (onbevrucht sterft na 24u
, af). Tijdens de menstruatie wordt het baarmoederslijmvlies afgestoten via de vagina.
Buitenste en binnenste schaamlippen zorgen voor bedekking en bescherming van
vagina die als ingang het maagdenvlies heeft. Prikkelingen van de clitoris kunnen tot
een orgasme leiden. Bij jongens in de puberteit verandert de grootte van balzak,
zaadballen (afgedaald in scrotum, balzak) en penis. Vanaf puberteit maken
zaadbuisjes zaadcellen die uitmonden in bijbal. Een penis bevat zwellichamen en
met een erectie worden deze gevuld met bloed. Eikel is het gevoeligste deel penis.
Tijdens een zaadlozing duwen kringspiertjes rond bijballen en zaadleiders
(zaadblaasjes voegen vocht toe wat sperma vormt, ook via prostaatklier) zaadcellen
naar penis. Vanaf 14 weken zijn primaire geslachtskenmerken gevormd, dus
geslacht foetus is zichtbaar. In puberteit worden secundaire geslachtskenmerken
waarneembaar:
- Meisjes: brede heupen en borsten
- Jongens: spiermassa, groeien stembanden en haar bij oksel en
schaamstreek
Tertiaire geslachtskenmerken zorgen voor verschillen in seksuele voorkeur:
heteroseksueel, homoseksueel of biseksueel.
§4.2 Vorming geslachtscellen
Geslachtscellen hebben 23 chromosomen die elk een andere erfelijke eigenschap
bevatten. Gameten zijn haploïd (n), geslachtscel bevat van elk type chromosoom
slechts één exemplaar. Zygote ontstaat door versmelten van 2 haploïden en bevat
een diploïd (2n) aantal chromosomen, elk chromosoom is tweevoudig aanwezig.
Homologe chromosomen kun je als 23 paren rangschikken: een van beide komt van
moeder en andere van vader en bevat beide informatie over dezelfde erfelijke
eigenschappen. Gameten ontstaan in twee fasen door reductiedeling, meiose:
1. Meiose I: spiraliseren chromosomen, kernmembraan valt uiteen,
dochtercellen hebben complete set erfelijke eigenschappen, spoelfiguur
ontstaat, trekdraden trekken chromosoomparen uit van elkaar,
chromosomen gaan uit elkaar en twee haploïde dochtercellen ontstaan.
Crossing-over kan plaatsvinden waardoor recombinante chromatiden
opleveren en variatie in erfelijke eigenschappen vergroot.
2. Meiose II: chromatiden van elk chromosoom gaan uit elkaar,
chromosomen komen in midden van cel, aan elk centromeer hechten 2
trekdraden, centromeren splitsen, trekdraden van nieuw spoelfiguur
trekken chromatiden van chromosoom uiteen, nieuw kernmembraan
omsluiten chromosomen die despiraliseren, grondplasma verdeelt zich
over twee dochtercellen: gameten.
Vrouwelijke geslachtscellen worden voor geboorte van meisjes gevormd. Door
mitose ontstaan in ovaria diploïde oögonia, waarvan een deel begint aan meiose en
stopt in profase I (vormen primaire oöcyten). Oöcyten zijn omgeven door cellen van
ovarium: follikelcellen. De follikelcellen vormen met primaire oöcyt een follikel. Vanaf
puberteit gaat door hormoon FSH de meiose weer verder. Pauze in de meiose duurt