Toelatingstoets
PABO
Natuur
&
Techniek
Natuur Techniek
B1. Biologische eenheid B6. Materie en techniek
B2. Instandhouding B7. Energie en techniek
B3. Gedrag en Interactie B8. Licht, geluid en techniek
B4. Voortplanting B9. Kracht, beweging en techniek
B5. Groei en ontwikkeling B10. Ruimte
1
, Hoofdstuk 1: biologische eenheid
Leerdoelen, de student kan:
Þ Kan een cel beschrijven als zelfstandige functionerende eenheid, de
onderdelen van cellen benoemen en enkele functies toelichten.
Þ Kan organen van planten, dieren en de mens noemen en de relatie tussen
vorm en functie toelichten.
Þ Kan kenmerken van planten en dieren gebruiken om zo te classificeren en kan
daarbij het begrip ‘soort’ toepassen.
Þ Kan beschrijven dat een ecosysteem het geheel is van biotische factoren en
abiotische factoren die in wisselwerking zijn.
Verschillende organisatieniveaus: cel, orgaan,
organisme en ecosysteem. Verdeling organismen
Celtypen à vormen weefsel en verschillende
weefsels, wordt het orgaanstelsel.
Dieren
Orgaanstelsels: - Gewervelde dieren
o Bloedvatenstelsel - Ongewervelde dieren
o Ademhaling stelsel - Zoogdieren/vogels: onafhankelijk van de
o Spijsverteringstelsel buitentemperatuur, constante
o Uitscheidingstelsel lichaamstemperatuur.
o Lymfevatenstelsel - Andere diergroepen: koudbloedig
o Zenuwstelsel
o Skelet Planten
o Spierstelsel - Sporenplanten
o Voortplanting stelsel: Belangrijke organen
- Mossen
van planten (voortplantingsorganen) Hout-en - Korstmossen
bastvaten voor transport van stoffen en
- Vaatplanten
huidmondjes, belangrijke rol ademhaling!
Organismen
Hebben meer cellen. Cellen van planten en dieren
hebben zelfde bouwplan, maar ook verschillen.
Organismen functioneert door interactie met andere
organen, zoals spieren, botten en weefsel. Voedsel
wordt verteerd en de stoffen verspreidde over het
lichaam.
Ecosysteem
Organismen vormen samen met de abiotische
omgeving het ecosysteem. In dit systeem vindt er
een wisselwerking plaats tussen organismen.
(Predator-prooi relatie) Samen vormen ze
voedselrelaties en een voedsel web.
Wisselwerking tussen abiotische factoren en
organismen, zoals klimaat en bodemgebruik.
Ondanks grote verscheidenheid toch veel
overeenkomsten in bouwplan en basale functies
om te overleven.
2
,1.1 organisatieniveau cel
Opbouw van de cellen
Bacteriën en eencelligen bestaan uit één cel.
Grote organismen, mensen, bestaan uit miljarden cellen.
Een cel is een levende eenheid, ze groeien en delen. Ze hebben voedsel nodig en
scheiden afval af.
Organellen à cellen die bewegen hebben speciale structuren, genaamd ‘organel’.
Organellen
Plantencellen en dierlijke cellen bevatten verschillende organellen.
Bacteriën zijn eenvoudiger, zij hebben alleen een celmembraan en celwand.
Celmembraan, doel: scheiding tussen binnen- en buitenkant van een cel. Dun
vliesje en sluit het celplasma. Regelt transport!
Door membraan blijven nuttige stoffen en worden
schadelijke tegengehouden, door veel kanalen die
open en dicht kunnen. In het celplasma zit een
dikke vloeistof waar de organellen inzitten.
Celwand, doel: dik omhulsel dat de cel stevigheid
geeft.
Dierlijke cellen hebben geen celwand!
Celkern, doel: in de celkern zit erfelijke informatie.
DNA is een lange keten van kleine bouwstenen die
in chromosomen opgevouwen liggen. Stukken uit
de lange DNA-keten zijn genen. De genen geven
instructies aan de cellen, daardoor kunnen cellen
samenwerken.
Mitochondrion, doel: de mitochondriën zorgen
ervoor dat cellen kunnen delen, groeien en
reageren. De mitochondriën geven ze energie. Ze
zetten brandstof om in energiepakketjes.
Vacuole, doel: blaasje gevuld met water. Het is
een opslagruimte voor het bewaren van nuttige of
schadelijke stoffen. Dierlijke cellen hebben er
meestal geen of enkelen.
Plantencellen hebben grote vacuole, die vaak bijna
de hele cel vult, ook voor stevigheid.
Bladgroenkorrels, doel (fotosynthese):
plantentruc, dieren onmogelijk!
Planten halen energie uit zonlicht, doen ze d.m.v.
de bladgroenkorrels, tevens de kleur. Ze gebruiken
CO2, uit lucht en water, zetten om in voedingsstoffen.
3
, Slagaders à rood
Aders à blauw
1.2 organisatieniveau orgaan en orgaanstelsel
Orgaanstelsels bij mensen en andere dieren
Door de samenwerking tussen organismen kunnen organen functioneren.
Overzicht van orgaanstelsels van mens en dier:
Þ Bloedvatenstelsel: Transport van afvalstoffen en nuttige stoffen door lichaam.
Þ Ademhalingstelsel: Opname en afname zuurstof en afname van koolzuur.
Þ Spijsverteringstelsel: Verteren voedsel en opname nuttige stoffen.
Þ Lever: Verwerken van verschillende stoffen.
Þ Uitscheidingsstelsel: Zorgen dat afvalstoffen lichaam verlaten.
Þ Lymfevatenstelsel: Ondersteunen van het bloedvatenstelsel en de afweer.
Þ Zintuigen: Opvangen van prikkels.
Þ Zenuwstelsel: Doorgeven van signalen tussen zintuigen, organen, spieren en hersenen.
Þ Hormoonstelsel: Doorgeven van signalen tussen verschillende organen.
Þ Skelet: Stevigheid en vorm aan het lichaam, maakt beweging mogelijk. Slagaders/hart
Longen
Þ Spierstelsel: Maakt beweging mogelijk. Maag/darmen
Þ Voortplantingsstelsel: Voortplanting Lever
Nieren
Lymfeknopen
Oog/oor
Hersenen
Hypofyse/bijnieren
Gewrichten
Armspieren
Eierstokken/teelballen
Orgaanstelsels bij planten
Planten hebben ook organen en
stelsels. De belangrijkste zijn:
o Voortplantingsstelsel:
bloeiende bloemen, stamper
en meeldraden.
o Transportstelsel: vaten door
stengel.
o Ademhalingsstelsel:
huidmondjes, kleine
openingen onderzijde blad en
stengel
4