Het Best Verkochte Boek Ooit (met deze titel)
Uitleg titel: Het boek is natuurlijk niet het bestverkochte boek ooit. (Al is het wel het
bestverkochte boek ooit met deze titel.) Het is een knipoog naar de ranglijsten die je overal
ziet opduiken. Welk land het gelukkigst is, welke oliebol het lekkerst, welk ziekenhuis het
best – alles wordt becijferd en gesorteerd. Sommige van die ranglijsten zijn klinkklare onzin.
Voorwoord: De pandemie van de cijfers.
Hoe belangrijk cijfers ook zijn, het boek laat zien: ze zijn nóóit objectief. Dat begint al met het
meten zelf. Wat je meet, en hoe, is per definitie een subjectieve beslissing. Ze zijn dus sterk
verbonden met de onderzoeker. Cijfers draaien niet alleen om statistiek, maar dus ook om
psychologie. Mensen worden beïnvloed door cijfers.
Het voorwoord benadrukt de macht en invloed van cijfers in ons dagelijks leven, met als
centraal voorbeeld hoe Donald Trump tijdens een interview cijfers en grafieken
manipuleerde om zijn standpunt over de corona crisis te ondersteunen. Het laat zien hoe
cijfers, hoewel ze neutraal lijken, vaak subjectieve keuzes weerspiegelen en misleidend
kunnen worden gebruikt, zelfs als ze gebaseerd zijn op echte data. Tijdens de pandemie
werd het belang van cijfers duidelijker dan ooit: ze bepaalden beleidsbeslissingen en ons
dagelijks leven. Het boek wil lezers wapenen tegen cijfermisbruik met gezond verstand en
zelfkennis.
Inleiding: in de ban van cijfers.
De auteur ontdekt de beperkingen en subjectiviteit van cijfers. Het is moeilijk om complexe
levenservaringen in cijfers te vatten en hoe de onderzoeker zelf onbedoeld invloed uitoefent
op de uitkomsten. Cijfers zouden objectief moeten zijn, maar zijn extreem verbonden aan de
onderzoeker. De onderzoeker bepaalt hoe het onderzoek wordt gedaan en welke
meetinstrumenten er worden gebruikt. De vraag die de schrijver zichzelf stelt: “Moeten we
niet ontcijferen?” Toch zijn de cijfers onschuldig, het zijn de mensen achter de cijfers die
fouten maken.
Hoofdstuk 2: de domme discussie over IQ en huidskleur.
De discussie over IQ en huidskleur begon tijdens de Eerste Wereldoorlog met de
intelligentietests van Robert Yerkes. Hieruit werd geconcludeerd dat bepaalde groepen,
zoals zwarte mannen en immigranten, lagere scores hadden dan witte Amerikanen. Hoewel
de omstandigheden van het onderzoek slecht waren – zoals taalbarrières, gebrekkige
voorzieningen, tijdsdruk en onervaren testpersonen – werden de resultaten gebruikt om
racistische beleid en praktijken, zoals het Amerikaanse immigratiebeleid (quota op deze
groepen) en gedwongen sterilisatie, te rechtvaardigen.
In 1994 publiceerden politicoloog Murray en psycholoog Herrnstein The Bell Curve, waarin
ze stelden dat zwarte Amerikanen gemiddeld een lager IQ hadden dan witte Amerikanen en
opperden dat vrouwen met een lage intelligentie moesten worden ontmoedigd om zich voort
te planten. De kern van de controverse draait om de vraag of IQ-verschillen tussen groepen
genetisch bepaald zijn. Tegenstanders wijzen op methodologische en interpretatieve
problemen: IQ-tests meten gemiddelden, zeggen niets over individuen en worden beïnvloed
door context, zoals sociaaleconomische omstandigheden en culturele verschillen. Nog een
belangrijke vraag: “Wat definieert men als ‘zwart’ en ‘wit?” (Italianen werden niet als wit
gezien in de VS en brazilianen zouden zwart zijn als ze niet Europees waren)
, ➔ Er zijn genoeg redenen om Yerkes’ cijfers en conclusie niet serieus te nemen, maar
het tegendeel gebeurde. Zijn conclusie dat bepaalde groepen minder intelligent
waren, versterkte ideeën die toen al populair waren
➔ “Three generations of imbeciles are enough”. Van 1927 tot 1978 was het in de VS
legaal om iemand tot sterilisatie te dwingen
➔ De uitspraken over huidskleur en IQ zijn vaak gebaseerd op steekproeven uit
Amerika
➔ Achter de twee gemiddelden gaat een heel scala aan scores schuil, inclusief zwarte
Amerikanen die hoog scoren en witte Amerikanen die juist onderaan het spectrum
zitten
➔ Het overmatig vertrouwen op gemiddelden leidt vaak tot misbruik van data. Terwijl
gemiddelden inzicht kunnen bieden, is de variatie binnen groepen groot. Daarom is
het belangrijk om context, nuances en individuele verschillen in acht te nemen, in
plaats van harde conclusies te trekken over hele bevolkingsgroepen
➔ Standaardiseren, verzamelen en analyseren waren de belangrijkste ontwikkelingen
voor het wijdverbreide gebruik van cijfers
In een uitspraak over intelligentiecijfers en huidskleur gaat het altijd om een gemiddelde.
Wat is het gemiddelde?
● Een gemiddelde geeft een overzicht tussen verschillende groepen
● Een gemiddelde zegt weinig over een individu
● Uitschieters in metingen kunnen een grote invloed hebben
Cijfers mogen dan een objectief aura hebben, er zitten vaak beslissingen achter die
subjectief zijn. De eerste wetenschappers die zich bezighielden met IQ-tests maakten
keuzes die verre van objectief waren:
De vijf subjectieve keuzes
1. Wat je meet, is bedacht
● Intelligentie en andere abstracte concepten, zoals het bruto binnenlands product
(bbp), zijn door mensen bedachte ideeën die meetbaar zijn gemaakt
● William Stern IQ= de geestelijke leeftijd delen door de echte leeftijd
● De eerste IQ-test, ontwikkeld door Alfred Binet, had als doel kinderen die speciaal
onderwijs nodig hadden te helpen, niet om te discrimineren
● Reïficatie= verdinging, We bedenken iets, vergeten vervolgens dat we het hebben
bedacht en geloven dat het echt bestaat (begrippen als welvaart en onderwijsniveau)
● Tegenwoordig lijken politici en beleidsmakers vaak te vergeten dat het bbp een
bedacht concept is en gebruiken ze het als een objectieve maatstaf
2. Wat je meet is gebaseerd op een waardeoordeel
● Wat we meten, is vaak gebaseerd op waardeoordelen en weerspiegelt niet
objectieve waarheden
● Er wordt gemeten wat de maker belangrijk vindt. Andere culturen kunnen intelligentie
anders definiëren, zoals praktische vaardigheden die wij niet zouden beheersen
● Definitie: “Intelligentie meet het vermogen van een persoon of ding om doelen te
bereiken in een breed scala aan omstandigheden”