Ontwikkelingspsychologie: samenvatting
Lesweek 1: ontwikkeling en babytijd
Hoofdstuk 1:
Thematische gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie (tabel 1.1 pag. 6):
- fysieke ontwikkeling: ontwikkeling doe betrekking heeft op de fysieke opbouw van
het lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de
behoefte aan eten, drinken en slaap.
- cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het
gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen
die de ene persoon van de andere onderscheiden.
- sociale ontwikkeling: kijkt naar de ontwikkeling en de verandering van sociale
relaties en interacties met anderen.
- persoonlijkheidsontwikkeling: kijkt naar de duurzame eigenschappen die de ene
persoon van de andere onderscheiden.
Leeftijdsgroepen:
1. De prenatale periode (periode van conceptie tot geboorte)
2. De baby- en peutertijd (van geboorte tot 3 jaar)
3. De kleutertijd (van 3 tot 6 jaar)
4. De schooltijd (van 6 tot 12 jaar)
5. De adolescentie (van 12 tot 20 jaar)
Sociale constructie: een idee over de realiteit dat weliswaar breed geaccepteerd is,
maar afhangt van de maatschappij en de cultuur op een bepaald moment. Deze
leeftijdsgroepen zijn dus een sociale constructie.
De tijdstippen waarop gebeurtenissen van mensen voltrekken, varieert sterk door:
- een biologische oorzaak: de ene mens is sneller volgroeid dan de ander.
- een omgevingsfactor: elke cultuur verschilt met hoe en bij welke leeftijd meestal
liefdesrelaties ontstaan.
Belangrijke vraagstukken rond de ontwikkeling van een kind
1. continu verandering versus discontinu verandering.
continu verandering: geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald
niveau voortvloeien uit die van de vorige niveaus. Deze verandering is kwantitatief:
het wordt groter of meer.
- Er is sprake van een continuïteit in de ontwikkeling. De manier waarom kinderen
zich bekwamen in denken, praten en handelen heeft een overeenkomst in de manier
waarom hun lichaam groeit.
Discontinu verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en
waarbij elke stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere
stadia.
- Er is sprake van sprongetjes vooruit.
2. Kritieke en gevoelige perioden: de invloed van de omgeving
kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde
,gebeurtenis de grootste gevolgen heeft.
Gevoelige periode: een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een
organisme, waarin een organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die
betrekking hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling.
- de gevolgen van het ontbreken van bepaalde stimuli zijn terug te halen
- dit vindt plaats bij kinderen tussen 7/8 maanden en 1 jaar
3. levensloopmodel versus focus op specifieke perioden
levensloopmodel: in moderne theorieën ligt de nadruk op groei en verandering in de
loop van het leven en op verbanden tussen verschillende perioden.
Focus op specifieke perioden: vroege ontwikkelingspsychologen zien de kindertijd en
de adolescentie nadrukkelijk als de belangrijkste perioden.
De periode van conceptie tot adolescentie wordt nu door verschillende redenen van
belang gebracht:
- elk levensstadium heeft ontwikkelingsgroei en -verandering
- iemands omgeving wordt bepaald door de mensen in zijn sociale omgeving
4. de relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling
Een vraagstuk in de ontwikkeling van een kind is hoeverre het gedrag bepaald wordt
door nature of nurture.
Nature: eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders
erven.
- maturatie: het proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde
genetische informatie.
Nurture: de omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen.
Omgevingsinvloeden:
- biologisch
- sociaal van aard
- socio-economisch
Voorbeeld gevolgen nature-nurture discussie:
Als iemand intelligentie vooral heeft door erfelijkheid, kan hij het moeilijk later in het
leven verbeteren (nature). Als intelligentie het resultaat is van omgevingsfactoren,
zou een verbetering van sociale omstandigheden kunnen leiden tot een hogere
intelligentie.
Hoofdstuk 3:
Teratogeen effect: omgevingsfactor, zoals drugs, een virus, een chemische stof of
een andere factor die leidt tot een geboorteafwijking. Het effect van de teratogeen
verschilt per tijd en per orgaan, omdat sommige organen van de foetus op
verschillende tijden het gevoeligst zijn. (Zie tabel 3.14)
Teratogene effecten:
1. Voedingspatroon van de moeder: als de moeder de juiste voedingsstoffen binnenkrijgt en
gevarieerd eet, zorgt het voor minder complicaties tijdens de zwangerschap.
2. Leeftijd van de moeder: hoe ouder de moeder is, hoe groter de kans dat er
zwangerschaps- of geboortecomplicaties ontstaan.
3. Prenatale begeleiding van de moeder: door armoede geen begeleiding hebben tijdens de
,zwangerschap kan ook effect hebben op het kind.
4. Gezondheid van de moeder: als de moeder gezond leeft, brengt het sneller een gezonde
baby op aarde.
5. Drugs- of medicijngebruik: sommige medicijnen of soorten drugs kunnen ernstige
gevolgen veroorzaken.
- Marihuana en Cocaïne kunnen de zuurstoftoevoer naar de foetus belemmeren.
- Het medicijn thalidomide kan ervoor zorgen dat de foetus met stompjes geboren wordt,
omdat dit de groei van de ledematen remt.
- het medicijn DES kan bij een meisje leiden tot vagina kanker of baarmoederhalskanker, en
bij een jongen leiden tot vruchtbaarheidsproblemen.
6. Alcohol, tabak, cafeïne: alcohol kan ervoor zorgen dat de foetus foetaal alcoholsyndroom
of alcoholeffecten krijgt. Tabak kan ervoor zorgen dat de foetus te weinig zuurstof krijgt en de
ademhaling en de hartslag laat stijgen, wat kan leiden tot een miskraam.
7. Stress: stress die de moeder zelf of de vader geven, kan ook tot een ongeboren kind
leiden.
8. Infecties/ziekte/verwonding: als de moeder een ziekte oploopt tijdens de zwangerschap,
kan dit ook gevolgen hebben.
- Als de moeder rodehond oploopt, kan dit voor de foetus leiden tot blindheid, doofheid,
hartafwijkingen of hersenbeschadiging.
- Als de moeder waterpokken krijgt, kan dit leiden tot geboorteafwijkingen.
- Als de moeder bof krijgt, kan dit leiden tot een miskraam.
- En als de moeder een soa heeft, kan dit ook worden overgedragen aan het kind.
Hoofdstuk 4:
Baby’s maken hun longen vrij, doordat ze gaan huilen, en kunnen vanaf dan
zelfstandig ademen.
Perinatale zorg: de medische zorg aan zwangere en kinderen rondom de geboorte.
Apgar-score: een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid van een
pasgeboren baby kan worden bepaald aan de hand van verschillende factoren:
- huidskleur
- hartslag
- reflexen
- spierspanning
- ademhaling
Anoxia: zuurstofgebrek van een paar minuten bij de baby kan leiden tot
hersenbeschadiging
Hechting: het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder en kind in de
periode direct na de geboorte.
Fysieke vaardigheden van een pasgeboren baby (zie tabel 5.2):
1. Zelfstandig ademhalen
2. Reflexen: niet aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch
optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli.
- Zoekreflex, verdwijnt na 3 weken
- Stapreflex, verdwijnt na 2 maanden
- Zwemreflex, verfijnt na 4-6 maanden
- Mororeflex, verdwijnt na 6 maanden
, - Babinskireflex, verdwijnt na 8-12 maanden
- Schrikreflex, verdwijnt niet
- Knipperreflex, verdwijnt niet
- Zuigreflex, verdwijnt niet
- Kokhalsreflex, verdwijnt niet blijft.
Redenen waarom reflexen vaak weggaan:
- Baby’s krijgen steeds meer controle over hun gedrag waardoor een reflex niet meer
nodig is.
- reflexen kunnen de basis zijn van toekomstige, complexere gedragspatronen. Als
deze goed geleerd zijn, zijn reflexen niet meer nodig. Het kan zelf zo zijn dat het
gebruik van reflexen de hersenen stimuleert die verantwoordelijk zijn voor
complexere gedragspatronen.
Zintuigen van pasgeboren baby:
- ze hebben vooral oog op objecten die een contrast vormen met hun omgeving
- ze kunnen verschillende stadia van helderheid onderscheiden
- ze kunnen de omvang van een object inschatten
- ze kunnen kleuren onderscheiden en hebben vaak een voorkeur
- ze kunnen ook duidelijk horen
- ze zijn duidelijk gevoelig voor aanraking
- hun reuk en smaak zijn al goed ontwikkelt
Hoofdstuk 5:
Baby van 5 maanden 7 kilo
Baby van 1 jaar 10 kilo en 75 centimeter lang
Baby van 2 jaar 12 kilo en 90 centimeter lang
4 principes van de groei:
1. Cefalocaudale principe: groei volgt een patroon dat begint met het hoofd en de
bovenste delen van het lichaam en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het
lichaam. Het woord cefalocaudaal is gebaseerd op het Griekse woord, ‘van hoofd tot
staart’.
2. Proximodistaal principe: ontwikkeling begint vanuit het centrum van het lichaam en
verplaatst zich vervolgens naar buiten. Het is gebaseerd op het Latijnse woord voor
‘dichtbij’ en ‘ver weg’.
3. Principe van hiërarchische integratie: eenvoudige vaardigheden ontwikkelen zich
meestal afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar. Later worden ze geïntegreerd in
complexere vaardigheden.
4. Principe van de onafhankelijkheid van systemen: verschillende systemen van het
lichaam groeien in een verschillend tempo.
De grove motoriek: de grote bewegingen die een kind leert en maakt. Denk hierbij
aan rollen, kruipen, lopen, zwaaien en springen.