Samenvatting H1 Arbeid in verandering
(Boek: Arbeid, bedrijf en maatschappij - Albert L. Mok, zevende druk)
Werk is altijd een belangrijke bron van welvaart, geluk en zekerheid van mensen.
De economische crisis vanaf 2008 heeft voor veel moeilijkheden gezorgd en grote
veranderingen in de wereld van de arbeid tot gevolg gebracht.
De veranderingen betreffen in- en uitsluiting op de arbeidsmarkt, werkloosheid, flexibilisering
van arbeid (tijdelijke en oproepkrachten, zzp’ers), arbeidsparticipatie, arbeidsduur,
ontslagrecht, doorbetaling bij ziekte, pensioenregelingen, duale agenda (verhouding
arbeid/vrije tijd), kinderopvang en niet-betaalde arbeid.
● Crisis > slechte wetgeving op deze gebieden uitgelokt. De nieuwe wet- en
regelgeving heeft grote structurele gevolgen voor de onderhandelingspositie van de
verschillende partijen op de arbeidsmarkt. De arbeidsverhouding is van karakter
veranderd. De vraag naar arbeid is schaarser. Het aanbod van arbeid vertoont meer
diversiteit. Belangrijke kwestie is ook of de betekenis van arbeid voor het leven van
mensen onder invloed van de crisis is gewijzigd. Kijken mensen nu anders tegen hun
arbeid aan en willen zij andere waaren realiseren dan voor de crisis?
1.1 Welvaart en zekerheid
In een halve eeuw van economische groei en welvaart > NL’ers gewend geraakt aan een
arbeidsbestaan waarin een meerderheid van de werkzame beroepsbevolking altijd alles
kreeg wat zij verwachtte.
● Als gevolg van de crisis (massaontslagen, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid) >
risico van verlies van baan/inkomen toegenomen. Tot de crisis realiseerden mensen
niet dat er ook veel sociale en financiële ongelijkheid in het welvarende NL is.
Tussenvraag 1.1.
De huidige studenten generatie heeft haar jeugd doorgebracht in een periode van
betrekkelijk grote welvaart, de eerste tien jaar van de eenentwintigste eeuw. Heb jij toen
gerealiseerd dat er naast grote rijkdom ook veel armoede in NL was? Werd er bijvoorbeeld
in de klas over gepraat of is het helemaal aan jou en je leeftijdsgenoten voorbijgegaan? Zet
je gedachte hierover eens op papier, praat erover met collega’s en vergelijk jouw ervaringen
met die van hen.
Vóór die tijd stond tegenover iedere arbeidsprestatie een evenredige tegenprestatie:
productief zijn = gunstige arbeidsvoorwaarden.
● Voor gediplomeerden van de verschillende onderwijsvormen waren er goede
perspectieven op een carrière met persoonlijke groei en ontwikkeling van het
individuele prestatievermogen.
Aan het einde van de 20e eeuw dacht men dat de bomen tot in de hemel groeiden. Dit bleek
na 2008 echter een grote zeepbel te zijn die met enorme kracht uiteenspatte.
● Tot de zeepbel behoorde ook dat, als er onverhoopt geen passend werk beschikbaar
was, een ruim sociaal vangnet uitkomst gaf, met redelijke uitkeringen bij
werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom (sociale ANWB). In NL hoefde
niemand van de honger om te komen.
● Bovendien was er de zekerheid dat werkende mensen door het leveren van
, arbeidsprestaties bijdroegen aan hun integratie in de samenleving en aan sociale
cohesie.
Werk hebben is deel hebben aan de welvaartsmaatschappij. Mensen zijn eind de jaren 30
niet bang voor het verloren gaan van fundamentele zekerheden. Het percentage dat zich
in dat opzicht zorgen maakt over de toekomst is gestegen van 16% in 2007 tot 33,6%
in 2013. De overheid heeft zich met tal van wetgevings-en beleidsmaatregelen (WWZ) met
de arbeidsmarkt ingelaten.
● Vele daarvan zullen een blijvend effect hebben, zoals het vernieuwde ontslagrecht,
dat samen met de invoering van de zogenoemde transitievergoeding de verhouding
tussen de werkgever en de werknemer zal beïnvloeden.
Constructies ter bescherming van de werknemer blijken door de werkgevers die dat willen
gemakkelijk (en volkomen legaal) te omzeilen te zijn. Die beschermen dus niet goed.
De (externe) flexibilisering van de werkgelegenheidsrelatie in de vorm van contracten van
bepaalde duur en nuluren- en oproepcontracten dreigt de arbeidsmarkt structureel te
ontwrichten.
Een derde van de arbeidsovereenkomsten is een flexcontract, twee derde een
contract voor onbepaalde duur. Dat is een van de vele tweedelingen in de Nederlandse
samenleving.
● Soms lijkt flexibiliteit in NL de norm en vast werk de uitzondering, in plaats van
omgekeerd. Flexwerk heeft zich in onze collectieve voorstelling van arbeid genesteld.
Uit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de flexwerkers en zzp’ers helemaal niet
blij is met hun flexibele arbeidssituatie en opeenvolgende kortdurende contracten.
Meeste mensen willen bij dezelfde werkgever blijven tot hun pensioen.
Op de vraag of zij dachten dat zij, als het aan hen lag, over vijf jaar nog bij dezelfde
werkgever zouden werken, antwoordde 64,8% van de respondenten bevestigend.
De leeftijdsverdeling was 41,9% van de 15- tot en met 24-jarigen, 69,7% van de 25- tot en
met 54-jarigen en 64,9% de 55- tot en met 64-jarigen.
● Die vraag werd in 2013 door TNO/CBS gesteld in een representatief onderzoek naar
de arbeidsomstandigheden van de NL’se beroepsbevolking.
De bedrijfsbinding is groot, zo blijkt uit het TNO/CBS onderzoek. Nederlanders zijn geen
jobhoppers: de respondenten werken gemiddeld ruim 10 jaar bij dezelfde werkgever en
83,3% heeft een vast dienstverband of uitzicht daarop.
1.2 Totale arbeidsparticipatie
In NL behoren tot de potentiële beroepsbevolking volgens de normen van de EU alle
personen van 15 tot en met 64 jaar.
● Dit is inclusief alle werklozen. Een voorwaarde voor de samenhang (cohesie) en de
solidariteit tussen de leden van de samenleving is dat zoveel mogelijk volwassenen
in de bevolking van een land actief deelnemen aan het arbeidsproces. Totale
arbeidsparticipatie zou betekenen dat ieder lid van de bevolking van 15 tot 64 jaar
betaald werk heeft.
● Dit is echter een onbereikbare doelstelling.
● Er zijn altijd uitzonderingen. In de eerste plaats natuurlijk de studerenden.Verder zijn
, er mensen die uit de boot vallen door allerlei oorzaken, gebrekkige opleiding, wel
willen maar niet kunnen (onvrijwillig werklozen) of wel kunnen maar niet werken
(vrijwillig werklozen).
De doelstelling van de EU is een gemiddelde participatiegraad van 75% voor de hele EU in
2020. In 2002 was dit al opgelopen tot 70,3%, maar door de crisis is sinds 2008 van de
voortdurende daling sprake, tot 68,3% in 2013.
● Sommige lidstaten leggen de lat veel hoger, NL en de meeste noordelijke landen
gaan ervan uit dat pas als 80% van de volwassen bevolking actief deelneemt aan de
arbeidsmarkt, van een optimale arbeidsparticipatie kan worden gesproken.
● In 2008 was NL dichtbij, met 78,9%. Daarna is er een geleidelijke vermindering van
de participatiegraad tot 76,5% in 2013.
● De arbeidsparticipatie is lager bij vrouwen en oudere arbeidskrachten. In de hele EU
was in 2013 de arbeidsparticipatie voor mannen 69,4% en voor vrouwen 58,8%.
Het arbeidsdeelname percentage van ouderen (55- tot en met 64-jarigen) neemt nog ieder
jaar toe. Het was voor de hele EU in 2013, 50%. In NL lag het iets boven de 50%.
Wat betreft opleidingsniveau: hoe hoger, hoe meer men participeert.
De beroepsbevolking
● Op 1 januari 2015: bijna uit 17 miljoen personen.
● 11 miljoen ongeveer van 15 t/m 64 jaar = potentiële beroepsbevolking (67%).
● Tot 2007 was minder dan 5% van de beroepsbevolking onvrijwillig werkloos en was
de vraag naar arbeid groot en groeiend.
○ Er was een groot structureel > blijvend tekort aan arbeidskrachten.
○ Tekort verminderen? Overheid vond dat vrouwen die niet werkten of vroeg
gepensioneerden overgehaald moeten worden om te werken.
○ Het definitief verlaten van de arbeidsmarkt door ontevreden of door hun
arbeid ziek geworden werknemers moest worden tegengegaan.
○ Europese streefdoel van 75% (in 2020) was tot 2015 nog door weinig
lidstaten van de EU gehaald, waaronder Nederland.
Tussenvraag 1.2
Als ieder lid van de volwassen bevolking betaald werk heeft, noemen we dat totale
arbeidsparticipatie. Is 100% deelname mogelijk, en zo ja, is dat wenselijk? Waarom wel en
waarom niet?
Tussenvraag 1.3
Studeren is toch ook werken? De overheid geeft je er zelfs (geleend) geld voor. Zouden
studenten als ze alleen met hun studie bezig zijn tot de werkende bevolking moeten worden
gerekend? Zet de voors en tegens eens op een rijtje.
Het is de vraag of totale arbeidsparticipatie ooit nog mogelijk zal zijn gezien de ontwikkeling
in de techniek en toenemend aantal technologische innovaties.
● Iedere crisis > technologische ontwikkeling
Voor ongeschoolden en onvoldoende opgeleiden zullen nauwelijks nog banen beschikbaar
zijn in een uitgesproken kenniseconomie als de Nederlandse.