Dit is een samenvatting van het boek basiskennis natuur en techniek 1e druk. Dit is een hele handige samenvatting voor als jij de toelatinsgtoets moet halen voor het vak natuur en techniek. De samenvatting gaat over het hele boek basiskennis natuur en techniek, de vakinhoud wat in hoofdstuk 1 en 11...
2. Biologische eenheid
Cel – orgaan – organisme – ecosysteem: stappen van groot naar klein, dit
noemen organisatieniveaus
Robert Hooke heeft ‘’cellen’’ bedacht.
Alle organismen zijn opgebouwd uit cellen. De kleinste organismen bestaan uit
slechts 1 cel, grote organismen bestaan uit vele miljarden cellen.
Cellen zijn altijd in beweging , hiervoor heb je organellen (klein orgaan) nodig.
Celmembraan is een scheiding tussen de binnen- en buitenkant van een cel.
Het is een dun vliesje dat het celplasma omsluit. Functies:
Door het celmembraan blijven nuttige stoffen in de cel en worden
schadelijke stoffen tegengehouden.
Het regelt transport. Via kanaaltjes komen nuttige stoffen in de cel en
kunnen ook afvalstoffen via de kanaaltjes de cel verlaten.
Celplasma is een dikke vloeistof waarin de andere organellen liggen.
Celwand: dik omhulsel dat de cel stevigheid geeft. Dierlijke cellen hebben géén
celwand.
Celkern: kern waar erfelijke informatie inligt, in de vorm van
DNA. DNA is opgebouwd uit allemaal chromosomen.
Mitochondriën: zorgt voor energie. Zet brandstof om in energie
voor andere organellen.
Vacuole: opslagruimte voor de cel voor nuttige of schadelijke
stoffen.
Dierlijke cel: geen of kleine vacuoles
Plantencel: 1 grote die bijna de hele
cel vult. De vacuole speelt ook een rol
bij de stevigheid van de cel.
Bladgroenkorrels: gebruiken CO2 en water
en zetten dit om in voedingstoffen voor de
plant. Zonlicht zorgt voor de omzetting.
fotosynthese
De belangrijkste orgaanstelsels van planten
zijn: het voortplantingsstelsel, het
transsportstelsel en het ademhalingsstelsel.
De belangrijkste overeenkomst tussen soorten is dat alle organismen zijn
opgebouwd uit cellen.
Bij bacteriën: als een moedercel deelt ontstaan er 2 dochtercellen.
Een uitgestrekt netwerk van schimmeldraden: het mycelium.
,Naaktzadigen: de zaden zitten niet in een vrucht. Naaktzadigen hebben geen
vruchten of bloemen.
Bedektzadige: een vrucht bedekt 1 of meer zaden. Bedektzadige hebben
bloemen.
Dieren met een wervelkolom de gewervelden
Dieren zonder een wervelkolom de ongewervelden
Insecten halen adem doormiddel van tracheeën. Dit zijn openingen aan de
zijkant van hun lichaam.
Als je een insect of plant vindt en je weet niet wat het is. Kan je dit opzoeken met
een determinatietabel.
Het organisatieniveau ecosysteem gaat over de omgeving waarin organismen
leven.
Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort, die leven in
hetzelfde gebied en zich samen voortplanten.
Alle organismen die invloed hebben op een populatie noemen we biotische
factoren. Het gaat om de invloed van levende (of ooit geleefd hebbende)
factoren.
Abiotische factoren: de temperatuur, de neerslag , wind, bodem, licht en de
luchtkwaliteit. De belangrijkste abiotische factor is het klimaat.
De wisselwerkingen tussen de biotische en abiotische factoren vormen een
ecosysteem.
Een biotoop is een bepaald type landschap. Dit landschap heeft kenmerkende
abiotische factoren en er leven bepaalde planten, dieren en andere organismen.
3. Instandhouding
Het maken van bouw-, brand- en reservestoffen heet assimilatie. Fotosynthese
is de eerste stap van assimilatie. Assimilatie kost energie.
Het proces waarbij grote moleculen afbreken tot steeds kleinere moleculen heet
dissimilatie. Bij dissimilatie komt energie vrij. Dissimilatie wordt ook vaal
verbranding genoemd, omdat het proces lijkt op het verbranden van bijvoorbeeld
hout. Bij dissimilatie is echter geen vuur betrokken.
Fotosynthese, assimilatie en dissimilatie zijn processen die in een cel
plaatsvinden. In een groene plantencel vinden alle 3 de processen plaats. In
cellen van dieren en mensen vinden alleen assimilatie en dissimilatie plaats.
deze processen samen heet de stofwisseling: dat vanuit de ene stof een
andere stof gevormd wordt.
, Assimilatie is het opbouwen van grote moleculen uit kleine moleculen. Dit
kost energie.
Dissimilatie is het afbreken van grote moleculen tot kleine moleculen. Dit
levert energie op.
Planten hebben verschillende organen:
Bladeren zijn zonlichtverzamelaars. De groene bladeren vangen zonlicht op
dat ze meteen kunnen gebruiken voor fotosynthese.
CO2, om dit gas uit de lucht te halen hebben planten huidmondjes. Deze
zitten vooral aan de onderkant van de bladeren. Als de huidmondjes
openstaan, kan koolzuurgas naar binnen. De zuurstof die de plant niet
gebruikt, verlaat de plant via de huismondjes. In de vorm van waterdamp
kan water de plant verlaten. Als de plant teveel water verliest, sluiten de
huidmondjes.
De wortels van een plant zorgen ervoor dat de plant stevig staat en blijf
staan. De wortels halen ook water uit de bodem. De wortels dienen ook als
opslag van nuttige stoffen.
Planten hebben transportweefsel. Dit weefsel bestaat uit holle buisjes die
vanuit de puntjes van de wortels via de stengel naar topjes van de bladeren en
bloemen lopen. Deze buizen heten vaten. Je hebt 2 type transsportvaten:
De houtvaten: vervoeren water met opgeloste minderalen omhoog, van
de wortels naar de bladeren.
De bastvaten: vervoeren glucose en andere nuttige stoffen. In de eerste
plaats gaat dit vervoer omlaag, van de bladeren naar de wortels. Vaak
dienen de wortels als opslag. Als andere delen van de plant glucose nodig
hebben, vervoeren de bastvaten deze stof ook weer omhoog.
De transportvaten zijn het best te zien in de bladeren. De nerven in het blad
bevatten deze vaten.
Voor de instandhouding van het organisme is het van
belang dat elke cel voldoende bouwstoffen, brandstof
en zuurstof krijgt als basis voor de stofwisseling.
Verschillende organen en orgaanstelsels zorgen
hiervoor:
1. Het spijsverteringsstelsel: begint bij de
mond, gaat via de slokdarm naar de maag en
de darmen en eindigt bij de anus. Als
voedseldeeltjes klein genoeg zijn, nemen
darmcellen ze op. De darmcellen geven dit door
aan het bloed.
2. Via het bloed komen de voedseldeeltjes terecht
bij de lever. De levercellen bewerken de
deeltjes en maken er andere cellen van. Ze
slaan een gedeelte op en geven een gedeelte
weer af aan het bloed.de bewerkte
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper loisvdmoolen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,74. Je zit daarna nergens aan vast.