Samenvatting Klinische Psychologie S19
Hoofdstuk 1 - Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
Psychopathologie = de leer van de psychisch ziekte of lijden. Het is de ziekteleer van de psychiatrie.
Prevalentie = hoe vaak iets voorkomt.
Klinisch psycholoog = academische opleiding van 4 jaar in de psychologie.
Psychiater = academische opleiding geneeskunde met daarnaast specialisatie van 4 jaar tot
psychiater.
De 7 factoren van abnormaal gedrag
1. Persoonlijk lijden
Bij veel psychische stoornissen lijdt de persoon onder zijn problemen.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
De mate waarin gedrag in het dagelijks functioneren en welbevinden afwijkt.
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
Wanneer iemand in het gedrag van een ander geen logica of zin kan ontdekken.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Wanneer gedrag is ontremd of wanneer een toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het
gedrag wat hij ziet niet kan achterhalen.
5. Opvallen en onconventioneel gedrag
Gedrag dat afwijkt van de wijze waarop zijzelf zich gedragen.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel teweegbrengt
Als iemand gedrag vertoond waarmee de ongeschreven regels in een bepaalde cultuur worden
overschreven kan dit een ongemakkelijk gevoel teweegbrengen. Dit wordt ook wel observer
discomfort genoemd.
7. Overtreden van morele normen
Een oordeel vestigen op basis van eigen opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten
gedragen.
De 3 modellen die onderscheid maken in normaal en abnormaal gedrag
1. Het statisch model
Uitgangspunt is dat menselijke eigenschappen zoals intelligentie min of meer normaal verdeeld
zijn. Binnen het model het abnormaal een statische betekenis.
2. Het medisch of ziektemodel
Therapeut spoort oorzaak van de ziekte op en stelt de diagnose. Patiënt is nodig om informatie
over zijn klachten te geven. Aan de hand van diagnose stelt therapeut een therapieplan op.
Inbreng van de patiënt is gering.
3. Het leer- of onderwijsmodel
Uitgangssituatie wordt niet beschreven als ziekte of abnormaliteit maar als persoonlijk probleem.
Wordt niet gesproken over diagnose maar over leerdoel. Patiënt wordt betrokken bij het proces.
Somatogeen = dat door een lichamelijke aandoening de psychische stoornis ten grondslag ligt.
Psychogeen = dat aan een stoornis een psychologische mechanisme ten grondslag ligt.
1
,Hoofdstuk 9 - Classificatie
Classificeren = ordenen van menselijke gedragingen, ervaringen, belevingen of eigenschappen. Zodat
mensen niet in hokjes worden geplaatst.
Soorten classificaties
1. Onderscheid tussen categoriële en dimensionele classificatie
2. Onderscheid tussen monothetische en polythetische classificatie
3. Onderscheid tussen classificatie op grond van symptomen en op grond van pathogene
(ziekte veroorzakende) mechanismen
4. Onderscheid tussen hiërarchische en nevenschikkende classificatie
Hoofdcategorieën van de DSM-5
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
Vroeg in de ontwikkeling, meestal voor schoolgaande leeftijd. Worden gekenmerkt in
ontwikkelingstekorten die hinder veroorzaken in persoonlijke, sociale, schoolse en beroepsmatige
functioneren. Voorbeelden: verstandelijke beperking, communicatiestoornissen, autisme, ADHD en
motorische stoornissen.
Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
Worden gekenmerkt in wanen en hallucinaties, affectieve vervlakking, het verlies van contact met de
omgeving en verward taalgebruik en denken. Voorbeelden: schizofrenie en de waanstoornis.
Bipolaire-stemmingsstoornissen
Worden gekenmerkt in zowel episoden met sombere stemming als van episoden met een uitgelaten
stemming. Voorbeelden: bipolaire I-stoornis waarin episoden van depressie en manie voorkomen.
Depressieve-stemmingsstoornissen
Worden gekenmerkt in bedroefde, lege of prikkelbare stemming die gepaard gaan met cognitieve en
lichamelijke veranderingen die het functioneren beïnvloeden. Voorbeelden: depressieve stoornis, de
persisterende depressieve stoornis, premenstruele stemmingsstoornis en depressieve-
stemmingsstoornis door een somatische aandoening.
Angststoornissen
Worden gekenmerkt in sterke angst of spanning die soms gepaard gaat met vermijden van situaties.
Voorbeelden: seperatieangstoornis, selectief mutisme, paniekstoornis, agorafobie, specifieke fobie,
sociale-angststoornis, gegeneraliseerde-angststoornis en de angststoornis door een somatische
aandoening.
Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
Worden gekenmerkt in aanhoudende gedachten en beelden die als opdringend en ongewenst
worden beleefd en herhaalde en dwingende gedragingen. Voorbeelden: obsessieve-compulsieve
stoornis, de morfodysfore stoornis, verzamelstoornis en haaruittrekstoornis.
Trauma-en stressorgerelateerde stoornissen
Worden gekenmerkt in stoornis na traumatische of stressvolle gebeurtenissen. Voorbeelden:
reactieve hechtingsstoornis, de posttraumatische-stresstoornis (PTSS), de acute stressstoornis en
aanpassingsstoornis.
2
, Dissociatieve stoornissen
Worden gekenmerkt in een plotse verstoring van onder meer bewustzijn, geheugen, identiteit,
emotie, en lichaamsrepresentatie. Voorbeelden: dissociatieve amnesie, dissociatieve-
identiteitsstoornis en depersonalisatiestoornis.
Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen
Worden gekenmerkt in dat lichamelijke symptomen ongemak en hinder veroorzaken. Voorbeelden:
somatisch-symptoomstoornis, ziekteangststoornis, conversiestoornis, psychische factoren die
somatische aandoeningen beïnvloeden en de nagebootste stoornis.
Voedings- en eetstoornissen
Worden gekenmerkt in verstoord eetgedrag dat leidt tot een verandering van eetgewoonte of
voedselopname waardoor de lichamelijke en geestelijke gezondheid geschaad wordt. Voorbeelden:
pica, ruminatiestoornis, anorexia nervosa, boulimia nervosa en eetbuistoornissen.
Stoornissen in de zindelijkheid
Worden gekenmerkt in ongepaste uitscheidingen van urine of feces. Voorbeelden: enuresis (in de
broek plassen of in bed) en encopresis (in de broek poepen).
Slaap-waakstoornissen
Worden gekenmerkt in verstoring in de kwaliteit en kwantiteit van de slaap en een onbalans tussen
slapen en waken wat leidt tot hinder van het dagelijkse leven. Voorbeelden: insomniastoornis,
obstructieve-slaapapneu, narcolepsie en non-REM-slaap-arousal-stoornis.
Seksuele disfuncties
Worden gekenmerkt in verstoring in iemands seksuele reacties of het ervaren van seksuele
bevrediging. Voorbeelden: seksuele-interesse- opwindingsstoornis, orgasmestoornis, erectie-stoornis.
Genderdysforie
Worden gekenmerkt in dat een persoon zich sterk identificeert met het andere geslacht en het gevoel
heeft in het verkeerde lichaam zit.
Disruptieve-, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
Worden gekenmerkt in door problemen in de zelfbeheersing van emoties en gedragingen.
Voorbeelden: kleptomanie, pyromanie, de oppositionele-opstandige stoornis en de periodiek
explosieve stoornis.
Middelgerelateerde en verslavinggsstoornissen
Worden verdeeld in 2 subcategorieën namelijk stoornissen in het gebruik van een middel en
stoornissen door het gebruik van een middel.
Neurocognitieve stoornissen
Worden gekenmerkt in verworven cognitieve defecten. Voorbeelden: delirium, uitgebreide of
beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel en uitgebreide of beperkte
neurocognitieve stoornissen door de ziekte van Alzheimer.
Persoonlijkheidsstoornissen
Worden gekenmerkt in duurzame en starre gedragspatronen en belevingen. Worden geopenbaard in
denken, voelen, omgang met anderen en impulsbeheersing. Voorbeelden: schizofrenie, borderline,
narcist.
3