Straf(proces)recht
Samenvatting
Straf(proces)recht
Door Arwin Basdew
Boek Hoofdstukken/paragrafen
Grondtrekken van het Nederlandse Hoofdstukken 1 t/m 15
Strafrecht
V.1.3
Dit is een betaald document, onrechtmatige verspreiding wordt o.g.v. de Auteurswet niet getolereerd.
, Hoofdstuk 1: Inleiding
Het strafrecht en haar karakter
Het strafrecht houdt zich in de kern bezig met het bestraffen van personen die een strafbaar feit hebben
gepleegd. Het regelt wie straf kan krijgen en waarvoor. De staat heeft het monopolie op straffen, de
overheid straft. Het strafrecht gaat dan ook over de verhouding tussen de burger en de Staat.
Doelen van straffen:
1) Vergelding, leedtoevoeging voor morele genoegdoening; het voelbaar maken dat iemand een
strafrechtelijke norm heeft overschreden.
2) Preventie, mensen willen geen straf krijgen, dus zullen zij gedrag dat mogelijk tot straf leidt,
zoveel mogelijk proberen te voorkomen. We onderscheiden twee soorten preventie:
a. Generale preventie; de gestrafte moet een voorbeeld zijn dat potentiële wetsovertreders
afschrikt.
b. Speciale preventie; voorkomen of ontmoedigen dat de gestrafte overnieuw de fout in
gaat. Het opleggen van voorwaardelijke straffen leunt sterk op dit principe.
Strafrecht kan worden onderverdeeld in drie delen:
1) Materieel strafrecht, bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor
kunnen worden gestraft. Voornamelijk vindbaar in het Wetboek van Strafrecht (Sr).
2) Formeel strafrecht, ook wel strafprocesrecht of strafvordering genoemd, bepaalt welke regels
moeten worden gevolgd wanneer een norm van het materiële strafrecht (vermoedelijk) is
overtreden. Wordt grotendeels geregeld in het Wetboek van Strafvordering (Sv).
3) Sanctierecht, voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden opgelegd en ten uitvoer
gelegd. Bijvoorbeeld of voor een bepaald strafbaar feit een taakstraf mag worden opgelegd en
welke voorwaarden een rechter precies mag stellen bij een voorwaardelijke straf. Zowel in het
Wetboek van Strafrecht als het Wetboek van Strafvordering geregeld.
In het Wetboek van Strafrecht komen soms wel formeelstrafrechtelijke onderwerpen voor. Bijvoorbeeld
ne bis in idem (art. 68 Sr) en de voorwaardelijke invrijheidstelling (art. 15 Sr).
Grondslag van wetboeken m.b.t. het strafrecht: art. 107 Gw.
- Commuun strafrecht: het strafrecht dat in wetboeken is opgenomen.
- Bijzonder strafrecht: strafbepalingen die in andere wetten staan (bijv. de Opiumwet).
Bijzonder strafrecht kan zowel materieel als formeel strafrecht bevatten.
De hierboven genoemde wetten zijn wetten in formele zin. Er bestaan echter ook strafwetten die niet
van de formele wetgever afkomstig zijn, maar van lagere openbare lichamen komen. Denk bijvoorbeeld
aan de algemene plaatselijke verordening (APV) van een gemeente.
Het Wetboek van Strafrecht bestaat uit drie hoofdonderdelen die ‘boeken’ worden genoemd.
- Boek I: algemene leerstukken van materieel strafrecht (bijv. strafuitsluitingsronden en poging).
Ook veel regels met betrekking tot sanctierecht en enkele andere onderwerpen.
- Boek II: strafbaarstelling van misdrijven.
- Boek III: strafbaarstelling van overtredingen.
Het Wetboek van Strafvordering bestaat uit zes boeken. De eerste drie zijn het belangrijkst:
- Boek I: algemene bepalingen, de belangrijkste bevoegdheden bij het opsporingsonderzoek.
- Boek II: strafvordering in eersten aanleg.
- Boek III: rechtsmiddelen (dus bijvoorbeeld het hoger beroep).
Opmerking: het Wetboek van Strafvordering is in chronologische volgorde opgebouwd.
2
, Hoofdstuk 2: Inleiding materieel strafrecht
De strafbepaling in de meest volledige vorm bestaat uit een delictsomschrijving (DO), kwalificatie-
aanduiding en een strafbedreiging.
In veel artikelen uit het Wetboek van Strafrecht ontbreekt de kwalificatie-aanduiding of wordt deze
geacht besloten te liggen in de delictsomschrijving. Bijvoorbeeld bij art. 300 Sr, de delictsomschrijving
is hier beperkt tot enkel het woord ‘mishandeling’, hierin ligt ook de kwalificatie besloten.
In bijzondere wetgeving (bijv. Opiumwet) staat de delictsomschrijving vaak geformuleerd als een
verbod in plaats van als een gedraging. Veel bijzondere wetten kennen, voor wat de strafbepalingen
betreft, een ‘gelaagde’ structuur. De strafbepaling kan dus in een ander (later) artikel staan.
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsom-
schrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. De vier componenten voor een strafbaar feit
zijn (vierlagenmodel):
Menselijke § Gedraging die verricht moet zijn door een mens, dus niet door een dier
gedraging (MG) zoals in de middeleeuwen gangbaar was. Hiernaast zijn gedachtes niet
strafbaar.
§ Geldt voor zowel natuurlijke- als rechtspersonen. Rechtspersonen kunnen
bijv. frauderen.
§ De menselijke gedraging zal uiteindelijk tot uitdrukking moeten komen in
de tenlastelegging.
Wettelijke § Moet vallen binnen de wettelijke grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving delictsomschrijving, gedragingen zijn pas strafbaar als ze wettelijk zijn
(DO) vastgelegd.
§ Veralgemeniseerd in de wet omschreven, omdat het vrijwel onmogelijk is
om alle varianten van een strafbaar feit te dekken.
§ De rechter moet alle gedragingen uit de tenlastelegging juridisch kunnen
benoemen (kwalificatie), als hij dit niet kan zou hij de verdachte moeten
ontslaan van alle rechtsvervolging.
Wederrechtelijkheid § Wederrechtelijkheid: in strijd met het recht.
(W) § Als je niet handelt in strijd met het recht, word je ook niet vervolgd.
§ Louter wordt gekeken naar de daad; de gedraging. Niet naar de
verwijtbaarheid.
Schuld (als § Wie zich in redelijkheid kan onthouden tot het overtreden van de wet, moet
verwijtbaarheid: V) dat ook doen.
§ Soms is er sprake van een schulduitsluitingsgrond (zie H4).
Aanvullende opmerkingen:
§ Als er niet wordt voldaan aan een menselijke gedraging volgt vrijspraak.
§ Als er niet wordt voldaan aan een delictsomschrijving volgt vrijspraak.
§ Als MG en DO zijn bewezen, dan is vrijspraak niet meer mogelijk.
§ Als je iets hebt gedaan, maar geen straf krijgt is er sprake van ontslag van alle rechtsvervolging
(OVAR).
Legaliteitsbeginsel: strafbepalingen moeten altijd in het geschreven recht terug te vinden zijn. Er
bestaan geen gedragingen die hun strafbaarheid verlenen aan ongeschreven recht. Wetten in formele zin
(hierna: WIFZ) kunnen strafbepalingen opleveren, maar de gemeente kan bijvoorbeeld ook dingen
strafbaar stellen, denk aan de APV.
De rechter moet in zijn vonnis altijd precies aangeven waar in de wet het feit dat de verdachte heeft
gepleegd strafbaar is gesteld (kwalificatie). Art. 16 Gw: ‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een
daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.’ Een feit is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan
van het feit in de wet strafbaar is gesteld: het verbod van terugwerkende kracht.
3
, Niet alles kan in detail worden beschreven. Voor het interpreteren van wetstermen door rechters bestaat
een aantal methoden. De belangrijkste interpretatiemethoden zijn:
- Wetshistorische interpretatie: totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling in kwestie. Er
wordt meestal gekeken naar de Kamerstukken, zoals de memorie van toelichting (MvT).
- Grammaticale interpretatie: er wordt gekeken naar de taalkundige betekenis van woorden in
de desbetreffende bepaling. Ook wordt gelet op zinsverband.
- Systematische interpretatie: de wet wordt uitgelegd a.d.h.v. de systematiek van de wet.
- Teleologische interpretatie: er wordt gekeken naar het doel van de wet(gever), binnen de
huidige maatschappelijke omstandigheden: waar dient het voor, wat moet het voorkomen of
stimuleren?
- Anticiperende interpretatie: vooruitlopen op de wetgeving die eraan komt.
De onderdelen van een delictsomschrijving zijn bestanddelen. Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid
zijn elementen. Als het woord wederrechtelijk in de delictsomschrijving staat is het een bestanddeel
(blijven slechts 3 lagen over).
Wederrechtelijkheid is altijd een voorwaarde voor strafbaarheid, dit kan als bestanddeel of als element.
De reden waarom wederrechtelijk soms in een artikel staat is omdat men soms toestemming krijgt voor
bepaalde dingen, zo krijgt iemand bijvoorbeeld toestemming van de rechthebbende tot het slopen van
zijn keuken, omdat er een nieuwe keuken inkomt. Wederrechtelijk als bestanddeel dient gelezen te
worden als ‘zonder toestemming van de rechthebbende’. Wederrechtelijk als element dient gelezen te
worden als ‘in strijd met de wet’.’
Misdrijven staan in het tweede boek van Sr, en overtredingen in het derde boek van Sr. Misdrijven
zijn over het algemeen ernstigere feiten dan overtredingen. Het verschil is van belang om:
1) Procesrechtelijke reden, het bepaalt de absolutie competentie.
2) Poging tot overtreding en medeplichtigheid aan overtreding zijn niet strafbaar. Bij misdrijven wel.
3) Dwangmiddelen. Veel dwangmiddelen, zoals het aftappen van een telefoon (art. 126m Sv), mogen
slechts worden toegepast in geval van verdenking van een misdrijf.
Formele delicten staan in de wet omschreven als een handeling, een specifiek omschreven activiteit.
Het verrichten van deze handeling is strafbaar gesteld. Bijvoorbeeld diefstal, het invoeren van cocaïne,
snelheidsovertredingen of het dragen van een vuurwapen.
Materiële delicten gaan over het gevolg. De wetgever heeft het veroorzaken van een gevolg strafbaar
gesteld. Het is niet van belang welke handeling heeft geleid tot het strafbare gevolg, voldoende is dat
het strafbare gevolg is ingetreden. Bijvoorbeeld doodslag; het maakt niet uit op welke manier iemand
gedood is, het maakt dus niet uit of dit is gebeurd met een mes, een pistool of door vergiftiging.
- Commissiedelicten: feiten die een actief handelen veronderstellen, bijvoorbeeld vermoorden,
stelen of vervalsen
- Omissiedelicten: feiten die worden gepleegd door nalaten, bijvoorbeeld het nalaten om iemand
in levensgevaar te helpen (art. 450 Sr).
Omdat bij omissiedelicten een niet-handelen strafbaar is gesteld, moet duidelijk zijn wie dan wél had
moeten handelen. Er bestaan ook delicten die niet als omissiedelict in de wet staan geformuleerd, maar
waarvan het goed denkbaar is dat zij door een nalaten worden begaan. Bijvoorbeeld een moeder die haar
kind niet voedt, waardoor het kind komt te overlijden. Ze pleegt doodslag. Dit noemen we een
oneigenlijk omissiedelict. Doodslag staat geformuleerd als commissiedelict, terwijl het wordt gepleegd
door een nalaten. De rechter zal steeds moeten uitmaken wie onder omstandigheden tot het handelen
verplicht was.
4