Samenvatting Wetenschappelijke Vorming
Hoofdstuk 1: Sociale Geografie als Universitaire discipline
Beginfase
Aan het eind van de 19e eeuw werd de wereld steeds meer uniform. Lokale kloktijden
werden vervangen door één nationale tijd, steden bleven fors groeien en informatie was
niet langer plaatsgebonden. De wereldwijde integratie van de maatschappij zorgde voor
(Blink) interesse in een verbreding van de economisch-geografische kennis. Nederland had
de opleidingen voor geografie ook nodig (naast het grondig tekort aan
aardrijkskundeleraren), om te profiteren van de wereldhandel moest men weten hoe de
handelsstromen liepen en waar wat te vinden viel. Daarnaast deed je op school
aardrijkskundige vaderlandsliefde op, sociale geografie werd beschouwd als vaderlands vak,
want nationalisme was toentertijd de drijfveer voor geografie.
Naast het nationalisme was ook het kolonialisme een drijfveer voor geografie. Geografische
genootschappen waren vooral koloniale verenigingen die ontdekkingsreizen organiseerden
om de door het vaderland verworven gebieden in kaart te brengen. De landkaart was een
onmisbaar onderdeel van het macht uitoefenen op de gekoloniseerde landen en volkeren.
Een kaart was essentieel bij militaire operaties.
Dat de geografie rond 1900 een universitaire wetenschap werd, heeft vooral te maken met
de maatschappelijke omstandigheden. Haar academische bestaansrecht moest echter nog
worden bewezen, vandaar dat er door geografische hoogleraren een inspanning werd
gedaan hun collega’s van aangrenzende vakken van dit bestaansrecht te overtuigen. De
antwoorden op de vraag naar de grenzen en de identiteit van de geografie waren echter erg
verschillend, en slechts een beperkt aantal was zo succesvol dat ze de geografie kon
vormgeven. De visie op geografie was ook verschillend, omdat de hoogleraren van de eerste
generatie zelf niet als geograaf waren opgeleid. De volgende paragraaf geeft een overzicht
van de populairste antwoorden uit die tijd. Er is geen goede of foute visie, want het is een
visie, het is een kwestie van verschillende geografische overtuigingen.
1.2 Traditionele opvattingen
Ecologische geografie
De ecologische visie: de geografie als wetenschap die de mens bestudeert als bewoner van
de aarde, en de aarde als woonplaats van de mens. Het was een discipline die de relaties
tussen de mens en natuur onderzocht. De visie was echter erg globaal, was geografie de
wetenschap van:
1. Invloed van de natuur op de menselijke samenleving?
2. De wisselwerking tussen menselijke samenleving en natuur?
3. De invloed van de mens op de natuur: hoe vormt de mens de oorspronkelijke
natuurlandschappen om in cultuurlandschappen?
,Geodeterminisme
Bijzonder populair onder de ecologische geografie, met name in Duitsland, was het
Geodeterminisme, oftewel vraag 1. Geodeterminisme omdat de mens door deze opvatting
door de fysisch-geografische omgeving wordt “gedetermineerd”. Dit is monocausaliteit, de
samenleving wordt bepaald door één factor: het leefmilieu. Voorstanders vinden echter van
niet, maar zeggen dat ze zich slechts op één van de vele factoren focussen.
Friedrich Ratzel was de grondlegger van deze opvatting. Hij definieerde sociale geografie als
de studie van de invloed van de natuurlijke omgeving op de mens. Hij was van opleiding
bioloog en beïnvloed door Darwin. Evolutionair biologen kijken naar hoe planten en dieren
zich aanpassen aan de omgeving, en Ratzel paste dat toe op de mens. Na WOII verdwenen
de “harde” vormen van deze opvatting, hoewel geodeterministisch denken sinds eind jaren
80 weer een beetje is opgekomen.
Possibilisme
De tweede opvatting is possibilisme, vooral aangehangen in Frankrijk (Vidal de la Blache). De
natuur dicteert of determineert de mens in deze opvatting niet en de mens is niet
gedwongen tot aanpassingen. De natuur biedt de mens juist mogelijkheden (possibilités)
aan om een bestaan op te bouwen. De mens kiest vervolgens op basis van zijn cultuur en
geschiedenis welke hij zal benutten. De keuze heeft ook consequenties voor het landschap:
het landschap vormt de mens, en de mens vormt het landschap.
Deze opvatting was een reactie op het geodeterminisme. Vidal zag geografische patronen
door een historisch-culturele bril. Een geograaf zocht eens streek uit om vervolgens de
wisselwerking tussen natuur en mens te bestuderen (de genre de vie van de regio). De
geografie van Vidal was behalve ecologisch ook regionaal en meer additioneel dan
cumulatief van aard.
Cultural geography
De derde opvatting is vooral aangehangen in de VS van ’20 tot ’60 (Sauer). Deze reactie op
het geodeterminisme omvatte hoe in de loop der eeuwen het oorspronkelijke
natuurlandschap door de menselijke inspanningen was omgevormd in een
cultuurlandschap. Hij zag het landschap als een opeenstapeling van lagen, en iedere
samenleving die kwam en ging liet een eigen laag na (door infrastructuur, waterwerken,
nederzettingen etc.). Hoewel de cultural geography niet meer wordt beoefend, bestaat er
wel new cultural geography, waar later op wordt teruggekomen.
Idiografisch of nomothetisch
Naast een onenigheid van definitie was er ook de discussie of geografen moesten streven
naar het creëren van algemene wetten. Wetenschappers die naar wetten zochten zijn
nomothetische wetenschappers, wetenschappers die juist het bijzondere wilden beschrijven
zijn idiografisch. In de traditionele sociale geografie is het verlangen om tot wetten te
, komen zichtbaar bij de fysisch-deterministische richtingen (bijv. geodeterminisme).
Daartegenover stonden sceptici die niet geloofden in algemene wetten in de geografie. Die
sceptici kregen vrij spel toen het fysisch-determinisme vrijwel uit de geografie was
verdwenen tussen de jaren 30 en 60. Zij interpreteerden ieder gebied individueel “to
describe and to interpret the differences among different parts”. Maar zoals bij alles zijn er
rebelse tieners in de jaren 60 die het hele roer omgooien, en weer terug willen naar de
nomothetische wetenschap.
1.3 Veranderende maatschappelijke draagvlakken
Nationalisme en kolonialisme was niet meer houdbaar na WOII en de verzorgingsstaat werd
opgezet. De geografie paste in deze idealen perfect, in het nieuwe maatschappelijk
draagvlak van opkomende ruimtelijke planning en regionaal beleid. De mening dat de
overheid een actieve taak had in de (ruimtelijke organisatie van de) samenleving werd na de
oorlog breed gedragen, zowel in als buiten Nederland. Geografen werden door overheden
ingezet voor verbetering van gebieden en regio’s en deden hierdoor veel veldwerk.
1.4 Naoorlogse visies tot omstreeks 1990
Maar was de pure beschrijving en in kaart brenging van gegevens nou wetenschap? Miste er
geen verklarende theorieën? Met deze vragen ontstond de ruimtelijke analyse. Ruimte
wordt gezien als geometrisch ipv fysisch en ecologisch: het is een medium waarin afstanden
moeten worden overwonnen. Het gaat dus niet meer om areal differentiation maar om
spatial distribution en om de spatial interaction tussen punten die tot het spreidingspatroon
behoren. De verspreidde zich vanaf eind jaren ’50 vanuit de VS naar Europa. Door
veelvuldig gebruik van wiskundig onderzoek werd de traditionele geografie naar de
achtergrond gedrukt. Geleidelijk aan werd sociale geografie een minder nationale en een
meer internationale wetenschap, te zien in citatiepatronen. De groeiende dominantie van
de Amerikaanse en Britse ideeën leidde tot de opmars van het Engels als wetenschapstaal,
waar eerst geografen gewoon waren in hun landstaal onderzoek te rapporteren. Dit
taalprovincialisme bestaat nog steeds in publicaties voor een ruimer publiek en toegepaste
geografie.
Het denken en doen van ‘echte’ mensen bleef in de ruimtelijke analyse echter buiten zicht,
met name vanwege het dominante macroniveau. Het ging om samenhangen tussen
bijvoorbeeld economische groei en regionale ongelijkheid, maar miste de aandacht voor het
microniveau. Vandaar dat de behavioral approach als reactie opkwam. Deze bestudeerde
ruimtelijke percepties, cognities en gedrag van woningzoekenden, consumenten,
ondernemers, enzovoorts. Men veronderstelde dat de individuele mens keuzevrijheid had
die overeenkomstig handelt met zijn preferenties. De mens is geen homo economicus maar
een homo psychologicus. De behaviorale benadering was niet gebonden aan een
inhoudelijke specialisatie, en hiermee eerder een aanvulling op de ruimtelijke analyse dan
een concurrent. De vraag is anders, de analyse hetzelfde.