Wetenschappelijke vorming De MAND-versie
Hoofdstuk 1
Geografie werd rond 1900 een universitaire wetenschap. Hoe deze werd vormgegeven, daar waren
verschillende antwoorden op:
Ecologische geografie: de geografie als wetenschap die de mens bestudeert als bewoner van de
aarde, en de relatie tussen de mens en de natuur. Maar wie beïnvloedde wie nou?
- Geodeterminisme: de natuur als monocausale factor beïnvloedt de mens. Ratzel,
evolutionair bioloog, was hier fan van.
- Possibilisme: de natuur dicteert de mens niet maar biedt mogelijkheden voor de mens om
een bestaan op te bouwen. Het landschap vormt de mens, de mens vormt het landschap.
Vidal de la Blache, cultureel-historicus, was hier fan van.
- Cultural geography: het landschap is een opeenstapeling van lagen van iedere samenleving
die kwam en ging. Sauer, Amerikaan, was hier fan van. De rest van de wereld minder, al is er
nu wel new cultural geography.
Naast onenigheid van definitie was er ook de vraag of geografie moest streven naar een aantal
algemene wetten. Wetenschappers die vonden van wel waren nomothetisch, wetenschappers die
juist het bijzondere wilden omschrijven idiografisch. Die laatsten waren er eventjes tussen 1930-
1960, maar daarvoor en daarna ging de focus weer naar nomothetische wetenschap.
De wereld veranderde na de tweede wereldoorlog en de nieuwe idealen pasten perfect bij geografie
en de maakbaarheid van de samenleving. Geografen werden door overheden ingezet tot verbetering
van gebieden en regio’s. Maar was dat nou wetenschap? Vanwege die vraag ontstond de ruimtelijke
analyse, waar ruimte werd gezien als iets geometrisch i.p.v. de voorgaande fysisch/ecologische visie.
Afstand moest worden overwonnen, dus areal differentiation werd spatial distribution en spatial
interaction. Allemaal leuk en aardig, maar het denken en doen van ‘echte’ mensen bleef in de
ruimtelijke analyse buiten zicht, alles gebeurde op macroniveau. Vandaar dat de behavioural
approach, gedragsgeografie, als reactie opkwam. Zij bestudeerde het ruimtelijk gedrag van
individuen op microniveau en men veronderstelde dat het individu een keuzevrijheid had. De mens
was geen homo economicus maar een homo psychologicus. Gedragsgeografie was geen alternatief
maar een aanvulling op de ruimtelijke analyse.
Tijdgeografie: de geografie van het ruimtelijk handelen van de mens in een tijdsschaal, op basis van
beperkingen (constraints). Deze zijn persoonsgebonden (capability constraints), verweven met
instituties (coupling constraints) en verweven met machtsuitoefening (authority constraints). Door
Hägerstrand ontworpen omdat de gedragsgeografie tegen grenzen aanliep, zij miste oorzakelijk
verband dat de tijdgeografie wel biedt.
Kritische richting: Marxisme. Alternatief voor de ruimtelijke analyse en gedragsbenadering. Zij
stellen dat mensen niet in vrijheid hun leven kunnen vormgeven: de vrijheid is een illusie die
maskeert dat de maatschappij gebouwd is op structurele ongelijkheid en macht. Zij stellen dat je
sociaalruimtelijke organisatie van een stedelijke samenleving alleen kunt begrijpen door te
analyseren hoe ze is opgebouwd uit klassen en onderlinge relaties. De marxisten dragen echter niets
bij aan een écht begrip voor de positie van de armen, segregatie in een kapitalistische wereld moet
vanuit een kapitalistisch oogpunt worden bekeken.
,Feministische geografie: nog een alternatief voor de ruimtelijke analyse en gedragsbenadering. Zij
bekritiseert de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de geografische wetenschap en wil meer
geografisch onderzoek doen naar de positie van de vrouw in de samenleving. Van arm vs rijk naar
man vs vrouw. Het kernbegrip is gender en de verschillen zijn door de maatschappij gecreëerd, ze
liggen niet biologisch verankerd.
Humanistische benaderingen: kritiek op de gedragsgeografie. Zij wil af van de kwantitatieve
onderzoeksmethoden en een focus op kwalitatief onderzoek.
1990-nu
De moderne samenleving werd vervangen door de postmoderne samenleving, de ruimtelijke analyse
niet meer toonaangevend, het bijzondere trekt weer de aandacht (idiografisch). Er ontstond een
alternatief voor de cultural geography in de VS: pluriformiteit geldt ondanks oud kritiek nu als een
voordeel, verschillende perspectieven kunnen elkaar verrijken (Kuhn was fan van deze visie).
Geografie werd een wetenschappelijke discipline, dus kregen ook een wetenschappelijke
gemeenschap en was een onderdeel van verschillende instituties:
1. Genootschappen: in geografie geïnteresseerde elite die het tot hun taak rekent om
tijdschriften uit te geven. Tegenwoordig behartigen ze de belangen van de geografie en
dragen ze bij aan de verspreiding van haar kennis.
2. Tijdschriften:
a. Genootschappen en verenigingen: Vooral tijdschriften die alleen te lezen zijn voor
duurbetaalde abonnees (en betalende universiteiten). Lokale genootschappen en
gespecialiseerde verenigingen geven soms ook een eigen tijdschrift uit.
b. Tijdschriften van commerciële uitgevers: te duur voor persoonlijke abonnementen,
de afnemers zijn universitaire bibliotheken. Ze publiceren naast wetenschappelijke
tijdschriften ook bladen in de landstaal, waardoor ze door het meer journalistieke
karakter in de academische wereld niet altijd serieus worden genomen. Ze zijn ook
begonnen met gratis bladen waarbij de auteur betaalt voor plaatsing, maar er zijn
daar ernstige twijfels over het peer-review proces.
3. Congressen: de gespreksvorm van het delen van wetenschappelijk onderzoek, vaak
georganiseerd door genootschappen. Voorbeelden zijn de IGU en de AAG.
Regionale geografie: niet in het boek, wel mogelijk belangrijk. Geografie als wetenschap van
gebieden. Hettner ontwikkelde haar. Als tegenbeweging ontstonden de thematische specialisaties:
- Economische geografie
- Politieke geografie
- Culturele geografie
De hierboven genoemde stromingen bestaan ook naast elkaar, elk paradigma heeft een eigen
scientific community met favoriet tijdschrift. De pluriformiteit van definities wordt tegenwoordig
juist als voordeel gezien i.p.v. nadeel.
, Hoofdstuk 2
Wetenschap is een onderdeel van een bepaalde plaats en tijd. Samenleving beïnvloedt wetenschap
en vice versa.
Wetenschapsdynamica: een verzamelnaam voor een groep disciplines die niet de werkelijkheid
bestuderen, maar de wetenschap zelf. Hieruit worden 5 subdisciplines onderscheiden:
1. Wetenschapsgeschiedenis: de historische ontwikkeling van de wetenschap
a. Internalistische benadering: bekijkt de ontwikkeling vanuit de boeken over de
geschiedenis van de wetenschap. Weinig info voor jaren ’70.
b. Externalistische benadering: bekijkt de ontwikkeling vanuit het historisch perspectief
en de context van de tijd, wat mocht wel en wat juist niet worden onderzocht.
2. Wetenschapsfilosofie: de studie van wat wetenschappelijke kennis is, hoe ze zich
onderscheidt en hoe men tot haar komt. Sterk normatief: wat dient de wetenschapper te
doen om tot wetenschappelijke kennis te komen?
a. Demarcatiecriteria: hoe kan men wetenschappelijke kennis en vragen afbakenen van
niet-wetenschappelijke kennis en vragen?
i. Verificatiecriterium: de wetenschap is empirisch bewezen dat zij waar is. De
Wiener Kreis was hier fan van.
ii. Falsificatiecriterium: de wetenschap is ondanks serieuze pogingen niet
weerlegd, terwijl die mogelijkheid wel bestaat. Karl Popper was hier fan van.
3. Wetenschapspsychologie: de studie van het denkproces van de wetenschappers. Hoe
komen ze tot een ontdekking, wat is de rol van serendipiteit (toeval) daarin? Niet-normatief:
welke stappen heeft de wetenschapper daadwerkelijk doorlopen? De
wetenschapspsychologie is gericht op context of discovery.
4. Wetenschapssociologie: de studie van het functioneren van een wetenschappelijke
gemeenschap als sociale groep en de wederzijdse relaties tussen wetenschap en
samenleving. Als je onderzoek anders is dan het huidig paradigma, tough luck, tenzij een
andere gemeenschap het oppakt (wat gebeurde bij Christaller).
5. Wetenschapsgeografie: relatief nieuw, de studie van de invloed van geografische ruimte op
wetenschap. Kennis draagt de stempel van waar ze is ontstaan. Dit geldt zowel voor
productie als consumptie van kennis, zie Christaller. Voorman was Livingstone, die zich
afvraagt in hoeverre er wetenschap per land bestaat, bijv. Russische sociologie (begrijpelijk)
of Franse Wiskunde (minder te begrijpen). Volgens Livingstone is wetenschap nooit
plaatsloos maar altijd gegrond in de historische en geografische context, al vind hij dat niet
iets slechts. Geografische afstand of -schaal en twijfel zijn nog steeds elkaar metgezellen
Wetenschapssociologie is volledig de gevestigde orde en wordt opgevat als een onderdeel van de
bredere kennissociologie. Een van de architecten achter de wetenschapssociologie als vakgebied is
Mannheim. Hij schreef Ideologie und Utopie, een verzameling van beschouwingen over hoe kennis
wordt gekleurd door het ‘maatschappelijk zijn’ van de verwerver of bezitter van die kennis. Hij
benadrukt dat er geen schotten waren tussen maatschappelijke overtuigingen en
sociaalwetenschappelijke kennis. Ideologie is in zijn boek een legitimering van stelsels van ideeën
die bestaande situaties als vanzelfsprekend voorstellen. Utopie is een situatie die nog niet bestaat,
maar wat wel ooit zal komen. Utopische gedachten gaan er van uit dat de bestaande situaties niet
voor eeuwig zijn en dat betere situaties gemaakt kunnen worden, al hebben ze het soms volledig bij
het onjuiste eind (het Marxisme en de Eugenetica worden als voorbeelden genoemd).