Week 1
Biopsychosociaal wordt meestal gebruikt voor diagnose. Er zijn verschillende soorten symptomen:
Symptoom diagnose, meestal geen erge symptomen, alleen een klacht. Verkoudheid, etc.
Syndroom diagnose: diagnoses waarbij mensen meerdere klachten hebben e.g. syndroom van Down
(trisomie 21), hartfalen.
Oorzakelijk diagnose: verder dieper op in de symptomen/diagnoses
In DSM 4 en 5 staan alleen syndroom diagnoses, e.g. depressie. (biopsychosociaal model)
verklaringsdiagnose(sturctuurdiagnose)
Uit Trimbos instituut blijkt dat 90% van de VPK studenten niet in GGZ werken, ze denken dat PSQ-
patiënten agressief en onbetrouwbaar zijn.
Wie werken er in de psychiatrie?
• Psychiater, Kinder- en Jeugdpsychiater, andere artsen
• Psycholoog, GZ-psycholoog, klinisch psycholoog
• Orthopedagoog/gedragswetenschapper
• (Sociaal Psychiatrisch) verpleegkunde
• Maatschappelijk werker, sociaaljuridisch werker
• Vak therapeuten: creatieve therapeut, systeemtherapeut (e.g. gezin), dramatherapeut,
bewegingstherapeut, muziektherapeut, psychomotore therapeuten
Waar werken die in de psychiatrie?
• Extramuraal (buiten het ziekenhuis, ambulant): huisartsenpraktijk, polikliniek, thuiszorg
• Intramuraal (in het ziekenhuis): verpleeg- of verzorgingshuizen, psychiatrische ziekenhuizen
en instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap.
• Semimuraal: deeltijdbehandeling in een ziekenhuis of instelling voor GGZ en dagverpleging in
een verpleeghuis.
Wanneer is iets psychiatrisch: wat is “abnormaal”?
1. Statistische (ab)normaliteit: normale mensen hebben een IQ van 100. Zowel een hoge als
een lage IQ scores is abnormaal. IQ scores:
Intelligentie quotiënt Categorie
160+ Exceptioneel begaafd/geniaal
145-160 Zeer hoogbegaafd
130-145 Hoogbegaafd
120-129 Begaafd
110-119 Bovengemiddeld
90-109 Gemiddeld
80-89 Benedengemiddeld
70-79 Zwakbegaafd
50-69 Licht verstandelijk beperkt
35-49 Matig verstandelijk beperkt
25-34 Ernstig verstandelijk beperkt
2. Psychosociale (ab)normaliteit: afwijken van de norm in de maatschappij, normaal of
abnormaal. Is zeer afhankelijk van tijd, cultuur, subgroep, hoe maatschappij kijkt naar het
“probleem”.
1
, 3. Persoonlijke (ab)normaliteit: de subjectieve ervaring (kans op misperceptie en overdrijving)
Persoonlijk lijden, niet functioneren
Irrationeel/onbegrijpelijk gedrag → Lijden
Onvoorspelbaarheid en controleverlies → Onvermogen
Gedrag dat ongemakkelijk doet voelen (observeer discomfort)
Overtreden morele normen → Significant toegenomen
kans op (maatschappelijke)
problemen
Geschiedenis psychiatrie
Vanaf Hippocrates (460 v.Chrs.) via Galenus tot in de 19de eeuw, denken ze dat mensen uit sappen
bestaat:
Humoraalleer: (psychische) ziektes zijn een disbalans van de 4 lichaamssappen:
1. Bloed (sanguis) Sanguinicus
a. Sanguinisch: vurig, energiek (optimisme)
2. Gele gal (xanthé cholè) Cholericus
a. Cholerisch: driftig (geagiteerdheid)
3. Zwarte gal (melaina cholè) Melancholicus
a. Melancholisch: zwartgallig (pessimisme)
4. Slijm (phlegma) Flegmaticus
a. Flegmatisch: kalm, rustig (onbewogenheid)
Dit was een ziektemodel, bovenstaande begrippen kennen.
Middeleeuwen en later
- Psychiatrisch beeld duidde op een straf van God, of op bezetenheid door de duivel. Geen
ziektemodel als voorheen (zie boven).
- Heksen verbrandingen
- Eerste Dolhuysen voor ‘gekken en voor andere onmaatschappelijken’
- Vastbinden komen nu nog steeds voor, maar is sinds anno 2019 niet meer gewenst.
Institutionalisering en afgelopen eeuw
• Vanaf 19de eeuw: psychiatrische ziekten als hersenziekten (schizofrenie, psychose).
o Onderzoek en categorisatie
• Begin 20e eeuw: Freud en het onderbewuste. Hij heeft psychoanalyse bedacht, maakte
onderscheid tussen bewust en onderbewust. Heel veel problemen in de oudere leeftijd zijn
ontstaan door conflicten in het verleden, die conflicten zijn verdrongen en die zitten in het
onderbewuste. Komen steeds weer naar boven, bijv. door de dromen, hierdoor ontstaan zich
problemen (moderne theorie). Hoe die problemen boven water te krijgen:
o Psychoanalyse, droomduiding, ‘neurotische afweer’
o Afweermechanismen (beschermingsmechanismen)
▪ Regressie: teruggaan naar het verleden
▪ Verdringing: wordt ingezet om te voorkomen dat prikkels en verlangens, c.q.
behoeftes tot het bewustzijn doordringen. E.g. traumatische ervaring
▪ Rationalisatie (intellectulasering): veranderen van een onaanvaardbare
prikkel in een aanvaardbare prikkel. E.g. de angst voor straf en frustatie
vermeden.
▪ Projectie: een onaanvaardbare prikkel wordt toegeschreven aan iets of
iemand anders. Net als bij rationalisering, wordt bij projectie een nieuwe
verklaring of definitie gegeven van de situatie, maar dan in de vorm van het
2
, toeschrijven van de eigen gevoelens en eigenschappen aan een andere
persoon
▪ Reactieformatie: onaanvaardbare prikkel omzetten in het tegenovergestelde.
E.g. men overwint zijn angst voor het uiten van het niet toegestane gedrag
door tegenovergesteld gedrag te gaan vertonen.
▪ Introjectie (identificatie): een proces waarbij men gefrustreerde behoeften
compenseert door zich gedragingen en eigenschappen van andere personen
of groepen eigen te maken. Zelfverdediging, door zich gelijk te stellen of te
identificeren met een ander
▪ Sublimatie (veredelen): vervangen door iets anders. Een wetteloze,
onaanvaardbare impuls wordt omgezet in een aanvaardbare en constructieve
activiteit.
• Vanaf jaren 50: ontwikkeling psychofarmaca. Ze komen erachter dat mensen met psychische
problemen wat stofjes veranderd zijn in hun hersenen. E.g. depressie, te weinig sirotenine.
E.g. psychose te veel dopamine. Door de industrie opkomst, waren er medicijnen ontstaan.
Anti-depressiva, anti-angst, etc.
• Jaren 70: ‘antypsychiatrie’, tegen de ‘instellingspsychiatrie’. Mensen in de
instellingspsychiatrie kwamen niet meer uit en zij worden erger.
• Jaren ’90: deels terug tussen het groen
• Jaren NU: teveel opgenomen mensen, trend is weer dat mensen zoveel en zolang mogelijk
thuis/zelfstandig blijven wonen: sterke toename overlast en ongevallen.
Moderne verklaringsmodellen
• Biopsychosociaal model
• Het kwetsbaarheid model:
o Draagkracht vs. Draaglast
o Sterke vs. Zwakkepunten
▪ Veel sterke punten, kun je meer dingen dragen. Als je minder sterke punten
hebt, is de kans groot dat er bij sommige situaties je snel uit de bocht vliegt.
o Coping. Hoe ga je met je problemen om, iedereen heeft zijn eigen strategieën.
Aanleren hoe je met je problemen aan te gaan.
o Tijd (kwetsbare factoren, uitlokkende factoren, onderhoudend factoren) e.g. te zien bij
delier, oudere kwetsbare patiënten.
• Onwikkelingsmodel:
o Tijd meenemen in de factoren
o ADHD (aandacht tekort +/- druk), ASS (autisme spectrumstoornis)
o ADHD en ASS vallen in DSM 5 onder ontwikkelingsstoornissen.
Oorzaken van psychopathologie
Biopsychosociaal model, manier om ziekte te verklaren. Biologisch, psychologisch, sociaalfactoren.
Structuurdiagnose. In de DSM: syndroom diagnose
3
, Diagnostiek: “Het psychiatrisch onderzoek”
Psychiatrisch onderzoek …. Uitvragen en rapporteren van:
• Algemene indruk- uiterlijke kenmerken, contact, spraak, klachtenpresentatie, ziektebesef en, -
inzicht, lijdensdruk, intoxicatie
• Cognitieve functies- bewustzijn, aandacht, oriëntatie, intellectuele functies, geheugen,
waarneming, denken (vorm en inhoud)
• Affectieve functies- stemming, affect, affectmodulatie
o Affect = van korte duur, reactie op bepaalde situatie. Stemming= langdurende
gemoedstoestand, niet directe reactie op bepaalde situatie.
• Conatieve functies (wat is uw motivatie/drive)- psychomotoriek (mimiek, gestiek, spraak),
kenmerken persoonlijkheid, wilsbekwaamheid, niveau van psychosociaal functioneren.
Classificatie Psychopathologie
Etiket plakken:
Voordeel: noodzaak, overzichtelijk, richtlijnen, communicatie
Nadeel: classificatie wordt ten onrechte als diagnose beschouwd en vaak van dossier naar dossier
meegenomen, hokjesgeest. Het is niet individueel, zegt niet hoe het ontstaat en hoe de gevolgen zijn
(structuur diagnose)
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)
Indeling psychiatrische stoornissen, met criteria voor elk psychiatrisch beeld. Streven: iedere
bekwame diagnosticus komt tot dezelfde classificatie
Inmiddels DSM 5, hoewel DSM 4-TR in de praktijk nog vaak gebruikt wordt (UMCG).
DSM 3: indeling in 5 assen (multidimensioneel)
➢ AS 1: huidige “klinische toestandsbeelden/stoornissen”
➢ AS 2: persoonlijkheidsstoornissen + mentale retardatie
➢ AS 3: lichamelijke toestand, indien relevant
➢ AS 4: psychosociale problematiek (levensgebieden)
➢ AS 5: Globale beoordeling van het functioneren (GAF)
Bij elk item hoort een internationaal gebruikte codering, bovenstaande ASSEN kennen
4