De tijd van monniken en ridders
Hoofdstuk 3.1 – verspreiding van het christendom (kerstening)
Nadat Britse eilanden grotendeels tot het christendom waren bekeer, was daarna het
vasteland aan de beurt. Zo kwam de Britse missionaris Willibrord (658-739) bij de friezen
terecht, Germaans volk, woonden in het grootste gedeelte van Nederland. In 695
hernieuwde hij de kerk van Sint-Maarten in Utrecht, die verwoest was. Hierdoor geldt hij als
de 1e bisschop van Utrecht en stichter van het bisdom.
Bisdom = kerkelijk bestuursgebied van een bisschop.
Kerkelijke hiërarchie: paus – aardsbisschop – bisschop – priester – pastoor –
Kardinalen = apart orgaan van de kerk en kiest de paus, iedere kardinaal kan ook paus
worden.
De 7 sacramenten = de 7 heilige handelingen die een katholiek tijdens zijn leven moet
uitvoeren.
1- Doop
2- Comunni, 1e kerkdienst bijwonen
3- Huwelijk,
4- Biechten, uitgevoerd door een priester
5- Vormsel, ontvangen heilige geest
6- Euchanstie, letterlijk ‘dankzegging’ samenkomen met christelijken -> samen brood
eten (lichaam jezus)
7- De ziekenzalving
Willibrord probeerde via zijn bisdom in Utrecht de friezen te bekeren. Het is niet zeker hoe
hij te werk ging. Waarschijnlijk heeft hij gebruik gemaakt van instructieboekjes -> 3-eenheid
(vader, zoon, heilige geest) uitleggen door middel van de zon: zon is altijd met licht en
warmte. Licht en warmte komt voort uit de zon maar de zon komt niet voort uit hun. Ook
bestaan er antwoordenboekjes voor allemaal vragen die het volk stelde -> geen goede eigen
voorbereiding, alles oplezen uit boekjes. Christenen gaven ook een nieuwe draai aan
bepaalde dingen: tijdens het bekeren moesten de beelden van de (oude) goden worden
verwoest maar de heidense tempels werden niet verwoest. Zij werden alleen aangepast en
konden nu worden gebruikt voor christelijke erediensten.
Er is meer info over de Britse monnik Bonifatius (672-754) te vinden. Hij schreef namelijk
veel brieven. Bonifatius probeerde heidenen te bekeren door ze in verwarring te brengen
d.m.v. moeilijke vragen te stellen over hun goden. Ook is er veel bekend over hem door zijn
‘levensbeschrijving’ wat vlak na zijn dood is geschreven door zijn volgeling willibald. Dit werk
over een heilige heet een vita. Dit is niet gemaakt om een historisch verslag uit te brengen
maar om de ‘heiligheid’ van Bonifatius uit te drukken. Zo schrijft willibald over bonifatius’
bekering in hessen, waarbij niemand naar hem luisterde. Hij besloot een grote eik (heilige eik
voor natuurgeloven) om te hakken en toen de eik na een paar keer hakken al om viel
realiseerden de heidenen dat het niet zoveel kracht had en werden ze bekeerd. Met het
hout van de eik bouwde Bonifatius een gebedshuis.
Bonifatius werd beschermd door Frankische krijgers. Hierin werd al goed de band te zien
tussen de kerk en staat. De vorst/heerser moest goedkeuring krijgen van de kerk en
,De tijd van monniken en ridders
christelijk zijn/worden om goed te kunnen heersen, en de missionarissen hadden
bescherming nodig tijdens hun tochten want ze liepen gevaar (mensen die het niet met hun
eens zijn, agressief worden). Net als Bonifatius. Hij ging begin juni 754 op weg naar Friesland
om daar volkeren te bekeren. Dit ging 1 dag goed, maar de dag erna stormde een groep
friezen het kamp binnen (in Dokkum). De Frankische krijgers wilden vechten maar dit mocht
niet van Bonifatius omdat geweld niet goed was volgens het christelijke geloof. Bonifatius
wordt onthoofd, met het heilige boek op zijn hoofd gedrukt -> god zou hem helpen na de
dood. Dit verhaal is geschreven door willibald en dus waarschijnlijk ook verheiligd.
Koning en keizer met het geloof.
Dat het christendom ‘won’ van de andere geloven kwam onder andere door de steun van de
overheid. Dit was eerst niet zo, maar veranderde toen keizer Constantijn zich liet dopen tot
christen in 312. Daarnaast ook door keizer Theodosius die in 395 de verering van andere,
heidense geloven verbood. Tijdens de regeringsperiode van Karel de grote (768-814) heeft
hij het bekeringswerk ook goed gestimuleerd -> hij is verdediger en helper van de heilige
kerk.
Theocratie = godheerschappij, kerkelijke regeringsvorm.
Romeinse keizers zagen zichzelf als pontifus maximus; letterlijk uit het latijn = de hoogste
priester, god op aarde, beschermer van de kerk. Karels rijk was een rijk van vele volkeren +
domeinen, maar toch was er een soort eenheid door het geloof. De keizer werd aangewezen
door god en wie zich hiertegen verzette was schuldig aan heiligschennis.
Dat Karel zijn rol serieus nam is te zien bij de strijd tegen de Saksen, die waren heiden.
772 -> eerste expeditie -> vernieling Saksische heiligdom: de eresburg. Ook omhakken van
de heilige eik.
778 -> Saksen in opstand o.l.v. Widukind (743-807). Saksen verliezen en Widukind vlucht
naar de Vikingen in het noorden.
782 -> nieuwe poging van Widukind -> weinig succes -> 4000 Saksen geëxecuteerd.
785 -> Widukind gedoopt tot christen.
Het duurde een lange tijd voordat de Saksen bekeerd waren. Karel herzag hierdoor zijn
strategieën en i.p.v. gedwongen bekeringen met geweld gaf hij het vertrouwen aan
missionarissen die de taal van de volken spraken en ervaring hadden in praten.
Het kloosterleven: gedachte om je terug te trekken uit de wereld om eenzaam of samen met
gelijkgezinden je leven aan god te wijden en zo grotere kans om direct in de hemel te
komen.
Benedictus: leefde in een grot, steeds meer mensen hoorden van hem en volgden hem,
lieten hem niet meer met rust. Benedictus bedachte hier iets op en stichtte in 529 een
klooster. Hier schreef hij ‘de regel’, de basis voor het kloosterleven (een boek van 73
hoofdstukken). Volgens hem moest de nadruk liggen op het ‘Opus dei’: letterlijk = werk van
god. Bidden, bijbel lezen etc. de rest van de dag moesten de monniken zich bezighouden
met ‘Opus mani’: = het werk met handen, zoals eigen voedsel produceren en boeken
overschrijven, zo word je niet lui.
Monniken motto: Ora et labora (bid en werk).
Monniken moesten een gelofte afleggen. Zij moesten beloven op:
- Armoede -> geen persoonlijk bezit hebben, alles is eigendom van het klooster
- Kuisheid -> geen seks, zou hun levenswijding aan god in de weg staan
, De tijd van monniken en ridders
- Gehoorzaamheid -> zichzelf onderwerpen aan de abt (baas van het klooster) die hun
op het juiste koers probeert te houden.
Ascetisme = vroom leven, geen genot, onthouding. Zo kon je minder zondes begaan en een
groter ideaal creëren.
Celibaat = keuze om niet te trouwen. Voor de kerk erg belangrijk aspect want wanneer je
wel trouwt is het moeilijker om kuis te blijven. Als je bijvoorbeeld net seks heb gehad ben je
niet zuiver genoeg om als priester zijnde bijvoorbeeld een religieuze dienst te houden.
Filosoof Friedrich Nietzsche: ‘monniken zijn egoïstisch omdat zij zich afzonderen en niet de
armen helpen, wat wel de bedoeling is van god: de minderen helpen. Monniken zullen het
hier niet mee eens zijn geweest want in hun ogen hielpen ze de armen wel degelijk door
middel van voor ze te bidden.
‘In de geschiedenis van het klooster zien we een botsing tussen ideaal en werkelijkheid sterk
terugkomen, waarbij werkelijkheid het vaak wint van het ideaal’. -> ideaal: vroom leven,
armoede, in zuiverheid. Werkelijkheid: veel geld voor kloosters, werden rijk en machtig wat
dus niet de bedoeling was. Hoe zuiverder de kloosters nastreven, hoe ‘dichter’ ze bij god
staan, hoe beter het klooster is en dus hoe meer mensen het klooster betaalde met
geschenken om voor hun te bidden (vaak ridders en anderen die hebben gedood of zondes
hebben gepleegd). Hoe rijker het klooster werd, hoe minder zuiver het klooster werd. Dit
blijft doorgaan als een soort oneindige cirkel want hoe minder zuiver ze worden, hoe minder
giften en geschenken ze zullen krijgen, minder rijk worden, en worden dus langzaam weer
zuiverder en zullen dan weer meer giften gaan krijgen en zo houdt het niet op.
Hoofdstuk 3.2 – feodaliteit en Germaans bestuur
Het Frankische rijk was een Germaans koninkrijk. Het Frankische rijk is
voortgekomen uit het gebied van de Salische franken die rond 350 als bondgenoten
binnen het RR woonden. Na de laatste romeinse keizer werd afgezet in 476 trad er
een nieuwe heerser in het Frankische gebied op: Clovis, die regeerde van 481 tot
511. Hij overwon vele gebieden zoals: in 486 het rijk van de romeinse generaal
syagrius (rond Parijs) en in 496 het rijk van de alemannen.
In het jaar 498 laat Clovis zich dopen. Dit was handig omdat hij nu veel romeins
gebied bestuurde en veel van zijn onderdanen dus christelijk waren. Daarnaast was
het ook een slimme zet omdat de bisschoppen de leiding hadden gekregen in de
overgebleven steden. Door zich te dopen krijgt Clovis meer een band met hun en
krijgt Clovis dus indirect meer macht in die steden. Daarnaast was het ook handig om
zo een band te krijgen met de Gallo-romeinse elite, waar de christelijke bisschoppen
ook onder vielen. Met zijn doping werden tegelijkertijd ook andere 1000en franken
gedoopt -> samensmelting Frankische volk (de rijken) en Gallo-romeinse elite. Het
succes van clovis’ uitbreidingen waren ook mede dankzij de steun v.d kerk door de
doping.