Hoofdstuk 1 Politiek, beleid en sturing: een positiebepaling
Politiek Hoe is een samenleving als gemeenschap in staat om de problemen waar deze
samenleving mee geconfronteerd wordt op een bevredigende manier aan te pakken
gevolgen fysiek, economisch, cultureel of sociaal
‘wie krijgt wat en hoe?’ spanningen, conflicten en strijd (altijd betrekking op schaarse
middelen)
Waarom moeten beslissingen genomen worden alle keuzes voldoen aan de ‘spelregels’
vastgelegd in de Grondwet, Internationale verdragen, wetten en regels beslissingen worden
door iedereen algemeen aanvaard.
Rechtstaat: overheid treedt op ‘zonder aanzien des persoons’.
Allocatiemechanismen: worden ingezet om de waarden die een samenleving belangrijk acht
te verdelen.
De staat: Overheid heeft het monopolie om wetten uit te vaardigen en op grond
daarvan macht en autoriteit uit te oefenen.
o Uitoefening van geweld dient bij de staat te berusten bieden van veiligheid
en bescherming
o Marktimperfecties: Tegengaan van machtsmisbruik en ongewenste vormen
van prijsstelling
De markt: Vraag en aanbod bepalen welke soorten goederen worden aangeboden;
liberalisering en marktwerking zorgen ervoor dat steeds meer collectieve goederen op
de markt worden aangeboden.
De gemeenschap: Zuilen gebaseerd op het delen van een bepaalde levensovertuiging
of ideologie.
Mengvorm: Elke vorm heeft zijn voor- en nadelen proberen sterke kanten te
combineren.
Beleid = de stolling van afwegingen van waarden die we als samenleving belangrijk achten
welke keuzes worden waarom gemaakt en hoe wordt dit gerealiseerd.
Definitie = het realiseren van bepaalde doelstellingen met behulp van bepaalde middelen in
een bepaalde tijdsvolgorde.
Sturing = ‘(doel)gerichte beïnvloeding van de samenleving in een bepaalde context’
verweven met beleid (uitvoeren) en politiek (ontwikkeling)
Beleidsprocessen: Beleid staat niet op zichzelf, maar genereert een aantal processen
beleidscyclus
1. Vertaling van een maatschappelijk probleem in een politiek probleem
(agendavorming)
, 2. Het opstellen en uitwerken van allerlei plannen die gericht zijn op het oplossen van die
problemen (beleidsontwikkeling)
3. Besluitvorming (beleidsbepaling)
4. Uitvoeren plannen (beleidsuitvoering)
5. Na verloop van tijd worden de plannen geëvalueerd heeft het gevoerde beleid
succes (beleidsevaluatie)
Processen werken alleen als ze goed ondersteunt worden
Intern vs extern beleid
Extern beleid: Naar buiten gericht beleid, zoals overheidsbeleid m.b.t. onderwijs,
milieu, gezondheidszorg, landsverdediging
Intern beleid (beheer of management): Gericht op eigen organisatie zoals bv.
Personeel, financiën en automatisering
4 soorten beleid:
1. Institutioneel beleid: Inrichting van formele verhoudingen tussen organisaties in een
bepaalde beleidssector en de toebedeling van taken, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden.
2. Strategisch beleid (wat): Richt zich op het nemen van maatregelen die gericht zijn op
het veiligstellen van het voortbestaan van een organisatie ten opzichte van actoren in
haar omgeving die op korte termijn en rechtstreeks het voortbestaan van een
organisatie kunnen beïnvloeden.
3. Tactisch beleid (wie): Gericht op het formuleren van criteria op grond van waarvan
bepaalde organisatorische hulpbronnen over bepaalde organisaties of
organisatieonderdelen moeten worden verdeeld.
4. Operationeel beleid (hoe): Het geven instructies en richtlijnen m.b.t. concrete
uitvoering van bepaalde beleidsprogramma’s of wet- en regelgeving.
Ander onderscheid in 7 vormen:
1. Explorerend beleid: Gericht op het verantwoorden van een visie beide partijen
moeten meedenken.
2. Verdelend beleid: Gericht op de verdeling van hulpbronnen over partijen.
3. Herverdelend beleid: Gericht op het herschikken of corrigeren van de bestaande
verdeling van hulpbronnen over partijen, omdat deze als ‘onrechtvaardig’ wordt
beschouwd. Positieve discriminatie = groepen met een achterstandspositie krijgen
extra kansen.
4. Regulerend beleid: Gericht op dwingend voorschrijven en controleren van bepaalde
activiteiten die ondernomen moeten worden om bepaalde doelstellingen te realiseren.
5. Faciliterend beleid: Gericht op het ondersteunen van bepaalde, als wenselijk geachte
doelstellingen zonder dat deze doelstellingen dwingen worden opgelegd.
6. Stimulerend beleid: Gericht op het prikkelen van mensen of organisaties om een
bepaald, wenselijk gedrag aan de dag te leggen, waardoor bepaalde waarden die de
politiek belangrijk acht, kunnen worden gerealiseerd. Andere balans tussen kosten
en baten.
, 7. Constituerend beleid: Gericht op het oprichten van instituties en organisaties die
bepaalde taken voor hun rekening gaan nemen.
Beleidstype vertelt ons iets over de mate waarin beleid gevoelig is voor strijd.
Hoofdstuk 3 Benaderingen van beleid
4 benaderingen van beleidsprocessen:
1. Rationele benadering: accent ligt op het bereiken van de doeleinden door inzet van
bepaalde instrumenten afweging maken om een bepaald doel te bereiken op basis
van kennis en informatie hoe meer je weet hoe beter het beleid
2. Politieke benadering: accent ligt op de machtsstrijd tussen allerlei belanghebbende
partijen steun en draagvlak zijn essentieel voor het succes van het beleid
3. Culturele benadering: beleid = een zingevingsproces het beleid is succesvol als het
voor alle betrokken partijen een gedeelde betekenis heeft.
4. Institutionele benadering: beleid wordt gezien als gevormd door bepaalde gestolde
regels, praktijken en instituties.
Kenmerken:
Dominant verklaringsmechanisme: Welke verklaring wordt er doorgaans gegeven
voor de aard en het verloop van beleidsprocessen.
Mens- en wereldbeeld: Wijze waarop een samenleving functioneert en hoe mensen
zich gedragen.
Instrumentatie: Hoe moeten instrumenten worden ingezet om bepaalde doelen te
realiseren.
Beoordeling: Wat zijn relevante beoordelingscriteria
De rol van kennis en informatie
Het verloop van beleidsprocessen
Rol van politiek
Toelichting verschillende soorten beleid ZIE APARTE SAMENVATTING
Factoren voor convergentie:
1. Kennis en informatie die partijen alleen of gezamenlijk inbrengen en op grond
waarvan een eerste interpretatie plaatsvindt van mogelijke oorzaken van een probleem,
van mogelijke oplossingen en van de effecten die hiermee samenhangen.
2. De interactie wordt bepaald door belangen die op het spel staan, de
afhankelijkheidsrelaties tussen partijen en machtsbronnen die partijen kunnen
inbrengen om hun definitie van de werkelijkheid meer gewicht te kunnen geven.
3. Beel van de werkelijkheid kan begrepen worden op grond van het proces van
betekenisverlening dat in en door interactie en communicatie ontstaat kennis en
macht spelen een belangrijke rol.
4. Interactie is niet onbegrensd.
Hoofdstuk 5 Beleidsproblemen en agendavorming
,Beleidsproblemen zijn geen ‘objectief’ gegeven, maar geconstrueerde problemen die
bovendien in allerlei soorten en maten voor handen zijn.
Beleidsprobleem (rationele benadering) = de discrepantie tussen een maatstaaf (beginsel,
norm, doel) en een voorstelling van de bestaande of een te verwachte situatie. partijen
kunnen uiteenlopende voorstellingen hebben van deze situaties geen ‘objectieve’ definitie
Vaak onenigheid over de oorzaken die ten grondslag liggen van het probleem. soms is
kennis onvolledig, de problemen te ingewikkeld en bestaat er een verschil in mening over hoe
een probleem in elkaar steekt.
Zekerheid over kennis en Hoog Laag
Consensus over maatstaven
Hoog Getemde problemen (on)tembare
wetenschappelijke
problemen
Laag (on)tembare ethische Ongetemde politieke
problemen problemen
Consensus = een gezamenlijke overeenstemming
Getemde problemen: Tot op zekere hoogte is er een beleidstheorie voorhanden op grond
waarvan we inzicht hebben in de oorzaak-gevolg- en doel-middelrelatie rationele
benadering geschikt.
(On)tembare wetenschappelijke problemen: Er bestaat discussie over de kwaliteit van de
kennis die wordt ingebracht, maar er is wel overeenstemming over de maatstaven en de
wenselijkheid van overheidsoptreden. Meer onderzoek om het kennishiaat te vullen OF
bont geheel van maatregelen om toch zoden aan de dijk te zetten.
Op grond hiervan kunnen beleidsprogramma’s verder en beter ontwikkeld worden
evidence based-beleid politieke benadering kan de overhand krijgen.
(On)tembare ethische problemen: partijen delen wel dezelfde kennis over een probleem en
accepteren deze kennis ook als geldig en betrouwbaar, maar verschillen in mening over de
maatstaven. Wijze waarop we als samenleving bepaalde waarden willen nastreven
politiek beleid
Ongetemde politieke problemen (Wicked problems): fundamentele kennis ontbreekt en er zijn
geen eenduidige morele maatstaven. iedereen wil eigen gelijk aantonen
Beleidsproblemen kunnen van status veranderen, wanneer er meer kennis is of er consensus
ontstaat over een probleem.
Beleidsproblemen verhitten van gemoederen perceptie bepaalt onze aard en omvang
van het probleem
,Factoren die van invloed zijn (vooral bij politiek, cultureel en institutioneel)
Macht en belang (politiek): Actoren trachten de wijze waarop bepaalde
beleidsproblemen worden gedefinieerd, te sturen door hun eigen belangen en positie
voorop te stellen.
Referentiekader (cultureel en institutioneel): Het denkkader van de betrokken actor
speelt een rol van betekenis.
Mens- en wereldbeeld: Aspect van het referentiekader wat wordt als gewenst en
ongewenst beschouwd? elke gemeenschap kijkt anders naar een probleem
o Individualistisch: Maatschappelijke problemen zijn lastig op te pakken
mensen zijn onverbeterlijk en zelfzuchtig
o Egalitaristisch: Er wordt vooral waarde gehecht aan de gelijkheid van mensen.
eerder bereid tot samenwerking
o Hiërarchisch: Beleidsproblemen worden vooral aangepakt door een centraal
sturende actor (zijnde de overheid), die mensen en organisaties desnoods met
(zachte) dwang in het gelid moet krijgen.
o Fatalistisch: Elke vorm van overheidsinterventie is tot mislukken gedoemd
gedrag van mensen en organisaties is grillig en onvoorspelbaar
Regels (institutioneel): Actoren moeten functioneren binnen uiteenlopende regels en
instituties. Bepaalt de wijze van aanpak.
Taal (cultureel): Het onder woorden brengen van de aard en omvang van een probleem
(metaforen, symbolen, slogans, cijfers, oorzaken, verantwoordelijkheden).
Coalities: Verschillende groepen met een verschillende mening.
Communicatie: Partijen leren van elkaar en de werkelijkheidsdefiniteis worden op
elkaar aangepast.
Beleidsprobleem (politiek): bepaald door het trekken van grenzen classificatie proces
van in- en uitsluiting van groepen.
Beleid richt zich vaak op een bepaalde groep van burgers 4 doelgroepconstructies:
Bevooroordeelden: Bepaalde groep die aan bepaalde verwachtingen voldoet.
Uitdagers: Gericht op groepen die wellicht relatief veel macht hebben en die bestaande
ordes of bestaande praktijken uitdagen
Afhanklijkheden: Gericht op het ondersteunen van groepen die zich in een kwetsbare
positie bevinden, waardoor ze van iets afhankelijk zijn.
Afwijkenden: Gericht op groepen die afwijken van de bestaande normen en daarmee
in een negatief daglicht staan.
Mobiliseren van een bepaald vooroordeel/overtuiging proces dat ertoe leidt dat een
bepaald probleem de aandacht trekt.
Beleid = uitkomst van een strijd tussen georganiseerde groepen in een bepaalde omgeving.
Non-decision making: bepaalde onderwerpen of interpretaties worden buiten beschouwing
gelaten filtering van onderwerpen
,Agenda = verzameling van probleempercepties, opvattingen over mogelijke oorzaken,
symbolen en opvattingen over mogelijke opvattingen die de aandacht trekken van
beleidsmensen.
Agenda universum: Alle onderwerpen waarvan uiteenlopende partijen vinden dat ze
onderwerp van politieke discussies en beraad zouden moeten zijn. sommige
onderwerpen worden als niet bespreekbaar beschouwd in strijd met de grond wet,
met internationale verdragen of andere conventies.
Systemic agenda: Alle onderwerpen die gezamenlijk door leden van een politieke
gemeenschap worden beschouwd als zijnde mogelijkerwijs politiek relevant en die
tevens verwijzen naar de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van bepaalde
overheidsorganen.
Maatschappelijke of publieke agenda: leven van de gemeenschap vinden dat ze
besproken kunnen worden.
Institutionele of politieke agenda: Selectie van de maatschappelijke agenda politiek
vindt dat het aandacht behoeft in regeerakkoord of collegeprogramma.
Besluitvormingsagenda: Verzameling van onderwerpen die daadwerkelijk worden
omgezet in concrete beleidsprogramma’s of in concrete wet- en regelgeving.
2 bewegingen van binnen naar buiten en andersom
Barrièremodel: Er moeten verschillende barrières worden genomen om van de ene fase naar
de andere fase te kunnen gaan.
Factoren die een rol spelen:
Specifiek karakter van het onderwerp: Hoe meer ambigu een onderwerp is, hoe eerder
het de aandacht van het grote publiek weet te trekken.
De maatschappelijke betekenis van het onderwerp: Hoe groter de betekenis, hoe groter
de kans bestaat dat het grotere publiek zich betrokken voelt.
Tijdelijkheid van het onderwerp: Hoe meer een onderwerp van betekenis is op lange
termijn, hoe groter de kans bestaat dat het grotere publiek het onderwerp tot de zijne
maakt.
Het technische karkater van een onderwerp: Hoe technischer een onderwerp is, en dus
heel specifieke kennis veronderstelt om het te kunnen begrijpen, hoe kleiner de kans
bestaat dat het de aandacht van het grote publiek trekt.
Het unieke karakter van een onderwerp: Hoe unieker het onderwerp, hoe groter de
kans dat het grotere publiek zich ervoor interesseert.
Als massamedia zich uitlaten over een bepaald probleem dan vestigen meer mensen hun
aandacht op het probleem. strategic issue management
Kanttekeningen bij barrièremodellen:
1. Lineaire ontwikkeling: Oftewel historische ontwikkeling Wordt niet altijd gevolgd
vaak veel chaotischer door de invloed van massamedia
, Outside initiation-model: Het barrièremodel
Inside initiation-model: ambtenaren voeren de druk op politici zodanig op dat ze
vervolgens gedwongen worden er rekening mee te houden maatschappelijke steun
is niet perse nodig
Punctuated equilibrium-benadering: beleidsveranderingen verlopen minder beheerst
vinden plaats onder interne druk
2. Massamedia: Rol moet genuanceerd worden
a. Relativering: Politici en bestuurders maken ook gebruik van andere
informatiebronnen (lobbygroepen of onderzoeksbureaus)
b. Eigenstandige rol van de massamedia in het articuleren van bepaalde
onderwerpen i.p.v. faciliteren media hebben ook belangen voor zichzelf
c. Opkomt van nieuwe media: Elk persoon of elke groep kan een eigen verhaal
vertellen en razendsnel verspreiden. ‘The micro mobilisation of bias’: een
enkele burger of een kleine groep burgers kan relatief gemakkelijk de publieke
of politieke opinie beïnvloeden.
3. Wegdrukkende agenda’s: Het barrièremodel richt zich op het individuele onderwerp,
maar er zijn veel onderwerpen en niet alle kunnen behandeld worden information
overload
4. Probleemgerichtheid: Het probleem moet aandacht weten te genereren.
Stromenmodel: Stelt de lineariteit van het barrièremodel ter discussie sprake van een
georganiseerde anarchie zowel een formele en rationele ordering van taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden, maar ook allerlei losse, fluïde verzamelingen van
ideeën die op grond van trial and error worden uitgeprobeerd.
3 stromen worden onderscheiden:
De stroom van problemen: bestaat uit percepties van problemen die door
beleidsmakers als politiek en beleidsmatig relevant worden geacht.
o Indicatoren: Metingen die worden gebruikt om de schaal en aard van
problemen inzichtelijk te maken.
o Gebeurtenissen: Gebeurtenissen (triggers) die de aandacht trekken. Focussing
events: plotseling opkomende gebeurtenissen die de maatschappelijke aandacht
trekken en mensen wakker schudden
o Feedback: informatie wordt verkregen over resultaten van het gevoerde beleid
en die inzicht geeft in de vraag of beleid al dan niet succesvol is geweest.
De beleidsstroom: ‘Oersoep’: grote variëteit aan uitlopende, vaak tegenstrijdige ideeën
die in wisselende mate worden aanvaard, verworpen of gecombineerd, enige tijd uit
het blikveld zijn, maar plotseling weer opkomen.
Acceptabel idee:
o Technisch inpasbaar daadwerkelijk uitvoerbaar
o Dominante waarden oplossingen die passen bij de beleidsgemeenschap
o Toekomstbestendig anticiperen op toekomstige beperkingen
, Stroom van politieke gebeurtenissen: Gebeurtenissen die losstaan van de voorgaande
stromen.
o De nationale gemoedstoestand
o Georganiseerde politieke krachten: Wijze waarop het politieke stelsel
georganiseerd is en de machtspositie die partijen innemen
o Positie van overheidsorganen
Policiy windows: De plek waar deze 3 stromen bij elkaar komen gebeurtenis zorgt ervoor
dat dit mogelijk is laat zien dat agendavorming vel chaotischer verloopt
Barrièremodel en stromenmodel vullen elkaar aan
Kritiek:
De agendavorming wordt beleid door regels, gegroeide praktijken en conventies
instutionele benadering
Outside initiation model open systeem van agendavorming
Koppelingsproces van problemen en oplossingen kan gezien als een proces van
wederzijdse aanpassing hoeft niet te leiden tot ‘revolutionaire’ veranderingen
Hoofdstuk 6 De vorming van beleid: ontwerp, instrumentkeuze en
besluitvorming
Kenmerkend rationele benadering: Sprake van een inhoudelijk gestuurde analyse van het
probleem waarop het ontwikkelen van beleid een antwoord wil geven inzicht oorzaken en
gevolgen mogelijke interventies
Causale veronderstellingen: Relatie tussen het geding zijnde oorzaken van een probleem en de
gevolgen die het met zich meebrengt.
Finale veronderstellingen: De mate waarin de inzet van bepaalde middelen daadwerkelijk
bijdraagt aan de realisatie van de gestelde doelstellingen.
Normatieve veronderstellingen: Relevante politieke waarden die in het geding zijn en de
afweging tussen waarden.
2 middelen voor het ontwikkelen van een beleidstheorie:
Causale model: Oorzaken en gevolgen spelen zich af in een beleidsveld (context) in
kaart brengen en visualiseren van causale processen in beeld komen van
aangrijpingspunten van interventies
Doelboom: (Sluit aan op het causale model) Doelen die richting geven op de vraag
waarop te sturen.
Ontwerpregels voor het ontwerpen van een beleid (Hoogerwerf, 1987)
1. Formulering en analyse van de opdracht tot het maken van beleid zoals deze is
gegeven daarbij passende randvoorwaarden zoals deze door de verantwoordelijk
opdrachtgever zijn vastgesteld.