Samenvatting Kiezen voor het jonge kind
Hoofdstuk 1 het jonge kind
Kleuters en schoolkind:
Schoolkinderen: kinderen die de leeftijd van 6/7 jaar hebben bereikt.
Vanaf 6 jaar: gericht op de buitenwereld. Ontwikkeling gaat van buiten naar binnen. –
kan nu onderwijs krijgen maar dat moet gericht zijn op werkelijk inzicht en actief
begrijpen, zodat die buitenwereld inwendig gemaakt wordt.
Filteren hun reactief als het ware door de ‘hoe-kom-ik-over-zeef’.
Jonge kinderen: staat nog dicht bij zijn ‘natuurlijke staat van zijn’: als het blij is lacht het, als
het verdriet heeft huilt het etc.
Kinderen jonger dan 6 jaar: gericht op de binnenwereld – ze worden beheerst door
impulsen van binnenuit. De buitenwereld geven ze vorm in overeenstemming met
hun eigen natuur. groeien en ontwikkelen van binnen naar buiten.
Jonge kinderen zijn speels, onderzoekend en nieuwsgierig
Kenmerken van kleuters
1.Emotionele beleving
Jonge kinderen beleven emoties heel intens speciale band met die ene knuffel =
niet vervangbaar
Niet zakelijk – de manier waarop ze hun werkelijkheid beleven, is altijd emotioneel
gekleurd.
Kleuters beleven hun werkelijkheid als een totaliteit waarbij hoofd en hart niet
gescheiden zijn
2.Intuïtief
Met hun haarscherpe intuïtie voelen ze situaties en mensen aan op een manier die je
blijkbaar later jammer genoeg kwijtraakt.
Ze hebben niet altijd woorden voor die gevoelen = ook niet nodig
Kleuters letten vooral op non-verbale signalen – voelen aan als je een bepaald kind
niet zo leuk vind.
3.Egocentrisme
Is een cognitieve kwestie: ze kunnen zich niet verplaatsen in het perspectief van de
ander.
De leerkracht zal kinderen helpen om zaken vanuit het perspectief van de ander te
leren zien. Dat zal steeds beter lukken naarmate de cognitieve ontwikkeling vordert.
4.Hang naar gewoontes en routines
Er komt ontzettend veel op hen af dat ze nog geen plek kunnen geven en dat kan
onzeker maken vaste gewoontes en routines geven die zekerheid terug.
De wereld wordt inzichtelijker en grijpbaar als je kunt terugvallen op hoe het hoort
en als je vaste regelmaat ervaart in de dagelijkse gang van zaken.
, ‘Gewoonte lessen’ geven – bijvoorbeeld leren hoe je een tafel schoonmaakt.
5.Concentratievermogen
Kinderen kunnen zich vaak niet 20 minuten concentreren (stil zitten) tijdens een
kringgesprek maar kunnen wel lang geconcentreerd bezig zijn met een activiteit die
van binnenuit komt.
Om die reden vooral spelen en werken met wat ze zelf bedacht hebben =
gelegenheid geven hun eigen plannen en ideeën uit te voeren.
6.Behoefte aan handelen en bewegen
De bewegingbehoefte van jonge kinderen is heel groot – veel tijd inruimen voor
rennen, sjouwen, klauteren en klimmen.
Activiteiten worden betekenisvoller wanneer je ruimte inbouwt om te bewegen.
7.Magisch denken
VB: kleuters durven niet naar de wc omdat er een krokodil zit. De juf pakt haar
speciale spray die ze van een oud mannetje heeft en door de spray te spuiten
verdwijnen de krokodillen
Tegen het eind van de kleuterleeftijd zie je bij kinderen de behoefte groeien aan
bewijzen en aan oorzakelijke verklaringen voor de werkelijkheid in plaats van
magische.
Het is beter om zelf weer een beetje in de wonderlijke magische wereld te gaan
geloven dan geforceerd het rationele denkschema in willen duwen.
8.Geen scherp onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid
Als een kleuter heeft bedacht dat er een reus in de klas is, heeft die reus voor hen
werkelijkheidswaarde.
Als leerkracht niet proberen om te zeggen dat er geen reus is maar er bijvoorbeeld
een thema aan koppelen waarbij activiteiten daaromheen worden gedaan.
Doordat kleuters aan hun zelfbedachte realiteit werkelijkheidswaarde toekennen,
hebben ze ook het vermogen om te spelen je kunt pas spelen als je er zelf in
gelooft, ze gaan er helemaal in op.
Kleuters geloven in fantasie maar kunnen ook terug in de werkelijkheid stappen als
het nodig is.
Hoofstuk 4 Doelen voor de onderbouw
4.2 Weke doelen zijn van belang voor de onderbouw?
WPO (Wet op het primair onderwijs)
Artikel 8
Kinderen moeten een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen
Het onderwijs dient zich in elk geval te richten op de emotionele ontwikkeling, de
verstandelijke ontwikkeling, de ontwikkeling van creativiteit, op het verwerven van
noodzakelijke kennis en op sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden
Het onderwijs moet er rekening mee houden dat kinderen opgroeien in een
pluriforme samenleving; het moet aandacht besteden aan de verschillende
, achtergronden van kinderen en zich richten op het bevorderen van actief
burgerschap en sociale integratie
Artikel 9
Beschrijft de inhoud van het onderwijs.
Kerndoelen: geven aan welke doelen er volgens de overheid in de basisschool nagestreefd
moeten worden.
Streefdoelen: ze hebben niet de bedoeling aan te geven wat alle kinderen precies
aan het eind van de basisschool moeten kunnen of weten
Vrij in de manier waarop een school aan de kerndoelen werkt. Wel 3 opmerkingen:
1. Leraren dienen de natuurlijke nieuwsgierigheid, de behoefte aan ontwikkeling en
communicatie van kinderen te stimuleren, door interactief onderwijsaanbod en door
interessante thema’s en activiteiten aan te bieden die kinderen uitdagen in hun
ontwikkeling.
2. Inhouden en doelen dienen zo veel mogelijk op elkaar te worden afgestemd, ze
dienen verbinding te hebben met het dagelijks leven en in samenhang te worden
aangeboden.
3. Er moet ook aandacht besteed worden aan leergebied-overstijgende doelen zoals:
een goede werkhouding, gebruik van leerstrategieën, reflectie op eigen handelen en
leren, uitdrukken van gedachten en gevoelens, respectvol luisteren naar en kritiseren
van anderen, verwerven en verwerken van informatie, ontwikkelingen van
zelfvertrouwen, respectvol en verantwoordelijk omgang met elkaar en zorg voor en
leren waarderen van de leefomgeving.
SLO – TULE ontwikkeld voor leerkrachten
Tussendoelen (TU) – verkavelen het kerndoel in kleinere stappen
Leerlijnen (LE) – hoe je in de praktijk aan die (tussen) doelen kunt werken
Doelen van Basisontwikkeling zijn geïnspireerd op de vygotskiaanse visie op leren en
ontwikkeling.
Niet aan vakgebieden verbonden
De doelen functioneren binnen voor kinderen betekenisvolle activiteiten, waarbij ze
in samenhang aan de orde komen
Cirkel zie artikelen voor uitwerking hiervan
Doelen in het Ervaringsgericht Onderwijs (EGO): doelen zijn teruggebracht naar twee
fundamentele oriëntatiepunten.
1.Bevrijdingsprocessen
Bevrijden kinderen van allerlei emotionele blokkades die hun groeiproces in de weg staan.
Helpen kinderen hun ervaringen te verwerken, hun gevoelens te aanvaarden, die te uiten en
een plaats te geven.
Emotionele problemen te herkennen aan symptoomgedrag – slaan, vernielen,
angsten, onrust. En moeizame relaties met anderen – domineren, contact vermijden.
Of aan eenzijdig spelgedrag – altijd baby spelen, enge tekeningen maken.
Ontstaan wanneer de omgeving niet aan onze fundamentele behoeften tegemoetkomt:
, Lichamelijke behoeften (eten, drinken, slapen, beweging)
Behoefte aan affectie, warmte en tederheid (ontvangen en geven)
Behoefte aan veiligheid, duidelijkheid en continuïteit (voorspelbaarheid)
Behoefte aan herkenning, bevestiging (waardering, erbij horen, iets betekenen)
Behoefte aan zichzelf als kundig te ervaren (iets kunnen, grenzen verleggen,
succesvol met omgeving omgaan)
Behoefte aan zingeving en morele waarden (goed mens voelen, verbondenheid
anderen, bestaan zinvol beleven)
Leerkracht help behoeften te doorleven, diepere wensen en ervaringen uit te drukken,
situatie beter begrijpen en helpen bij het onderzoeken van gedragsalternatieven die tot
succesvolle, bevredigende relaties kunnen leiden.
Kind komt innerlijk tot rust, positief gevoel van eigenwaarde ontwikkelt en een realistisch
zelfbeeld heeft goed in zijn vel zitten
2.Creatieve processen
Processen die fundamenteel leren teweegbrengen. Hierbij verandert de manier van denken
en handelen niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief evolueren de basisschema’s die
onze gedragsmogelijkheden bepalen. Creatieve processen maken dat kinderen zich
‘deskundiger’ gedragen, ook in nieuwe, soortgelijke situaties.
Betrekking op:
1. Begrijpen – kennis en inzichten
2. Kunnen – vaardigheden
Vier werkelijkheidsgebieden waarop we kennis en inzichten verwerven:
1. Levenloze materie en levende natuur: de wereld van planten en dieren,
zwaartekracht, magnetisme, vulkanen.
2. De technologie: landbouw, geneeskunst, bouwkunst, instrumentenbouw
3. De mens als psychisch wezen: gevoelens, waarden, reactie op gebeurtenissen
4. Het maatschappelijke: wetten en regels, economie, politiek, religie
Wat EGO wil bereiken:
Werken aan welbevinden via bevrijdingsprocessen die de emotionele
belemmeringen op de weg naar groei en ontwikkeling wegnemen.
Proberen betrokkenheid te bewerkstelligen, zodat creatieve processen plaatsvinden
die leiden tot fundamenteel leren.
EGO is niet gebaat bij een hoeveelheid doelen, maar bij de sensitieve leerkrachten die
belangstelling en behoeften van kinderen kunnen opvangen en daarbij weten aan te sluiten.
Doelen voor de kinderopvang:
1. Het bieden van fysieke en emotionele veiligheid
2. Het bevorderen van persoonlijke competenties
3. Het bevorderen van sociale competenties
4. Socialisatie door overdracht van waarden en normen