Samenvatting Basisboek Sportmanagement
Hoofdstuk 1,2,3,4,5,6,7
Introductiedeel 1
Het handelingsrepertoire van de echte (aanstaande) praktijkprofessionals op het gebied van
sportmanagement is opgebouwd uit een combinatie van drie ‘sturende’ rollen: ondernemen, leiden
en managen. Aan de onderscheiden rollen wordt in de praktijk op verschillende manieren invulling
gegeven. Er kan gevarieerd worden tussen strakke sturing en gericht beïnvloeden en aan de andere
kant zelfsturing en keuzevrijheid binnen afgesproken kaders.
Iedere sportmanager-nieuwe-stijl moet (leren) de grondbeginselen van ondernemen, leiden en
managen onder de knie te krijgen. Regelen, coördineren en organiseren zijn bedrijfsvoeringstaken
die van oudsher bij de rol van manager horen. Nieuwe uitdagingen zoeken, initiatieven ontplooien,
gecalculeerde risico’s durven nemen vallen onder de rol van ondernemer. De juiste koers, richting
geven, inspireren en de betrokkenheid van mensen bevorderen is onder de noemer leiderschap te
scharen.
Het ingewikkelde netwerk van personen, gebeurtenissen, groepen en organisaties waaruit onze
sportwereld is opgebouwd, wordt tot een eenvoudig uit drie lagen bestaand model terug gebracht.
De kern daarvan wordt gevormd door actieve en passieve sportparticipatie. Daar omheen bevindt
zich de sociale en fysieke infrastructuur van sportvoorzieningen. De buitenste schil bestaat uit het
financieel-economisch en het sociaal-maatschappelijk kapitaal van sport in Nederland.
Het proces van ondernemen bestaat uit drie kernfasen: kansen zien, nieuwe concepten ontwikkelen
en de concepten/nieuwe producten of diensten vermarkten.
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1
De Nederlandse sportwereld is een maatschappelijke sector waar tienduizenden verenigingen,
stichtingen, bedrijven en instellingen actief zijn met het organiseren van sportbeoefening en
sportevenementen. Het is een complex netwerk van individuen, groepen en organisaties dat uit een
drietal lagen is opgebouwd. De kern wordt gevormd door de sportdeelname. Daartoe wordt zowel
de actieve sportbeoefening als het passief volgen van sport gerekend. Daar omheen bevindt zich de
sportinfrastructuur. Daarmee wordt het geheel aan sportvoorzieningen, sportaanbieders en
ondersteuningsorganisaties aangeduid. Het sportkapitaal is de overkoepelende laag waartoe de
waarde en het vermogen van sport gerekend wordt. De kracht van sport in financieel-economisch en
in sociaal-cultureel opzicht bevindt zich onder meer in deze laag.
Figuur 1.2
Er zijn verschillende betekenissen van sportbeoefening. De redenen waarom personen in beweging
komen en deelnemen aan sportactiviteiten. Hier is er een vijftal te benoemen:
persoonlijkheidsvorming, talentontplooiing, gezondheidsbevordering, economische groei en
groepsbinding.
De drijfveren die aan sportdeelname ten grondslag liggen zijn te herleiden tot twee universele
grondmotieven: het Z-motief en het A-motief (Hermans, 1986). Bij het Z-motief straat het streven
naar Zelfbevestiging centraal. Het A-motief duidt op het zoeken naar verbondenheid met de ander of
het andere. Afhankelijk van de persoonlijke geschiedenis en de levenssituatie kan een van beide
,motieven – tijdelijk – de boventoon voeren. Uiteindelijk gaat het er bij de participatie aan
sportactiviteiten om de balans tussen het Z en het A motief te vinden en te bewaren.
Figuur 1.3
Er zijn diverse drijfveren om te beginnen met sporten. Onder het A-motief vallen: ervaring/beleving,
samenwerking/verbondenheid en schoonheid/impressie. Onder het Z-motief vallen:
fitness/gezondheid, wedstrijd/competitie en prestatie/expressie.
Een beweegvriendelijke omgeving is:
- Een omgeving met voorzieningen (plekken) in de openbare ruimte waar mensen spelen,
bewegen, sporten, zich verplaatsen en elkaar ontmoeten
- Een omgeving waarin gebruikers worden gestimuleerd (onder andere door
activiteitenaanbod en voorlichting) actief te bewegen.
- Een omgeving die schoon, veilig en toegankelijk is, maar uitdagend is ingericht.
- Een omgeving die tot stand is gekomen door publiek-private samenwerking en commitment
geniet bij de gebruikers
Figuur 1.4
Binnen de sportsector is een grote variëteit aan ‘orgware’. In het krachtveld van gemeenschap, markt
en overheid nemen de organisatorische verbanden van sportbeoefening uiteenlopende posities in.
Het begint met de thuissituatie, de sociale gemeenschap (aangeduid met het Griekse woord Oikos)
waarin we opgroeien. De Oikos is de sfeer van met elkaar delen. De omgang met elkaar is gebaseerd
op liefde en/of loyaliteit. De eerste sport- en spelervaringen vinden in de gezins-, kibbuts- of
stamsituatie plaats. Van oudsher is de georganiseerde (wedstrijd)sport vooral in het midden van de
figuur (=civil society, het maatschappelijk middenveld) te plaatsen. Daar heerst de sfeer van wat voor
elkaar overhebben, saamhorigheid en elkaar wederzijds dienst bewijzen. Op basis van solidariteit en
onderling vertrouwen zoeken gelijkgestemde personen elkaar op. Ze worden lid van een club of
vereniging op basis van ‘mutual support’.
De verenigingen, bonden en federaties vervullen van oudsher een vijftal kernfuncties op het gebied
van (wedstrijd) sport (Stokvis, 2010), te weten:
- Het tot stand brengen en onderhouden van sportaccommodaties
- Het organiseren van wedstrijden, toernooien en competities
- Het verzorgen van training, instructie en coaching voor sporters
- Het samenstellen, indelen en begeleiden van sportploegen en teams.
- De reglementering en arbitrage van sportwedstrijden
Sport beschikt over zowel materiele als immateriële vermogens. De socioloog Bourdieu (1989) ziet
deze vermogens als vormen van kapitaal waarmee je kracht en/of macht kan uitoefenen. Er kunnen
verschillende vormen van kapitaal aan sport worden toegeschreven. Bij het economisch kapitaal gaat
het om de productiewaarde van de Nederlandse sportbranche als geheel. De grootte en de
intensiteit van het netwerk aan relaties vormt het sociale kapitaal van sport. Zowel het gezamenlijk
sporten als het in clubverband verrichten van vrijwilligerstaken versterkt de onderlinge
verbondenheid van betrokkenen (=bonding). De kracht van sport kan eveneens gericht ingezet
worden om het begrip en de samenwerking tussen verschillende groepen te vergroten (=bridging). Er
huist ook een cultureel kapitaal in de sportwereld. Dat zit onder meer in de kennis en kunde die met
de ontwikkeling van de moderne sport gepaard is gegaan en nog altijd gaat. Alledaagse kennis over
de (ongeschreven) spelregels, maar ook technisch-wetenschappelijke knowhow inzake de
effectiviteit van training en coaching processen of de ontwikkeling van geavanceerd sportmateriaal,
sportparken en voetbalstadions behoren letterlijk tot het culturele erfgoed. Het adequaat benutten
van het sportieve kapitaal en het maatschappelijk verantwoord omzetten van de verschillende
kapitaalvormen is de core-business van het management van sportorganisaties.
, Paragraaf 1.2
Figuur 1.5
Vanuit de managementactiviteiten zijn er 8 soorten te onderscheiden. Er worden drie vlakken
onderscheiden die als schijven boven op elkaar liggen. Binnen het informatievlak gaat het om het
managen van informatie. Via verbale, schriftelijke of digitale informatie communiceer je met
medewerkers of externen en probeer je indirect mensen te beïnvloeden. Mensen aansturen,
motiveren of ondersteunen betekent dat je mensen rechtstreeks aan het managen bent. Je moedigt
individuen aan , werkt aan teambuilding of legt op het mensvlak relaties aan met derden. Op het
actievlak ten slotte ben je als manager concreet bezig met het managen via actie. Dat kan betrekking
hebben op het oplossen van dagelijkse problemen, het leiden van projecten of het onderhandelen
met externe partijen.
De focus van praktijkprofessionals is gericht op het ‘weten hoe te handelen’. Hooguit op de
achtergrondspelen algemene managementconcepten en objectief verkregen regelmaatkennis een
(bescheiden) rol. Er zit een enorme kloof tussen op algemeen geldige kennis gebaseerd ‘weten wat er
aan de hand is’ (=evidence-based management) en persoonsgebonden maatregelkennis die een
passende aanpak van concrete praktijkproblemen ondersteunt (=practice-based management). Bij
het oplossen van lastige vraagstukken op het gebied van het organiseren en managen van
sportactiviteiten gaat de professioneel opgeleide sportmanager systematisch-methodisch te werk.
Daarbij van het actueel geldige ‘body of knowledge’ gebruikmakend. Zowel de ‘knowhow’ van meer
praktische aard als de op theorie gebaseerde ‘knowwhy’ spelen daarbij een belangrijke rol.
Leidinggevende bevoegdheden zijn gebaseerd op vakmanschap. Centrale Europese waarden zijn het
streven naar gemeenschappelijkheid en collectieve solidariteit. Niet alles wat van belang is, kan of
hoef te worden gekwantificeerd. In overleg en op basis van gelijkwaardigheid wordt getracht
conflicten te slechten en voor langere tijd relaties met elkaar aan te gaan. Tussen de onderscheiden
landen of de onderhandelende partijen streeft men zoveel mogelijk naar consensus en onderling
vertrouwen. Ook in het bedrijfsleven staan duurzaamheid, samenwerken en het dienen van het
gezamenlijk belang centraal. Medewerkers worden als taakverantwoordelijke volwassen vaklieden
behandeld.
De sportwereld bestaat uit een complex netwerk van mensen en organisaties die bij een variëteit aan
sportactiviteiten betrokken zijn. Grosso modo zijn er twee typen sportpraktijken te onderscheiden.
Enerzijds de praktijken waar wedstrijden en competities de kern vormen. Onze oosterburen duiden
die aan als ‘der sportlichte Sport’. Anderzijds zijn er de sportpraktijken waarbij de deelnemers in de
eerste plaats zijn gericht op zelf fitter, vitaler en/of slanker te worden. Competitie is daarbij van
ondergeschikt belang. Ontspanning, sportieve recreatie en/of gezondheidsbevordering staat bij deze
‘nicht-sportliche Sport’ centraal (Dietrich, 1989).
Figuur 1.8
De waarde creatie kan gericht zijn op actoren (reguliere sporters, fans) die in hechte sociale
verbanden (verenigingen, bonden) deelnemen aan de sportpraktijk of op actoren (incidentele
sporters, toeschouwers) die in losjes georganiseerde praktijken (trapveldjes, skipistes) aan sport
doen. Wanneer we met het oog hierop de uitersten in de sportgerichte praktijk-as (‘sportliche’ sport
versus ‘nicht-sportliche’ sport) tegenover die van de besturingsprincipes-as (Rijnlands versus
Amerikaans) uitzette, ontstaat er een typologie van het beroepsdomein. (zie bladzijde 27, 28, 29 en
30).