Samenvatting
Onderzoekspracticum: Kwalitatief
onderzoek
Jeffrey de Jong
,Inhoudsopgave
Thema 1 De theorie van kwalitatief onderzoek ...................................................................................... 3
1.1 Theoretische inbedding ................................................................................................................. 3
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 14
1.2 Wanneer kwalitatief onderzoek .................................................................................................. 15
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 18
1.3 Onderzoeksvragen, design, methoden ....................................................................................... 19
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 25
1.4 Ethiek bij kwalitatief onderzoek .................................................................................................. 26
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 31
1.5 Steekproeven............................................................................................................................... 32
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 40
Thema 2 Kwalitatief onderzoek in de praktijk....................................................................................... 43
2.1 Diepte interviews voorbereiden.................................................................................................. 43
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 45
2.2 Diepte-interviews uitvoeren........................................................................................................ 46
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 55
2.3 Transcriberen en coderen ........................................................................................................... 58
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 66
2.4 Diepte-interviews rapporteren ................................................................................................... 67
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 74
Thema 3 Oefenopdracht kwalitatief onderzoek ............................................................................... 75
1
,Thema 4 Deelopdracht kwalitatief onderzoek ...................................................................................... 76
Thema 5 Observeren ............................................................................................................................. 77
5.1 De theorie van observeren .......................................................................................................... 77
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 86
5.2 De praktijk van observeren ......................................................................................................... 87
5.3 Oefenen met observeren ............................................................................................................ 88
Thema 6 Cognitieve Interviews ............................................................................................................. 89
6.1 De theorie van cognitieve interviews .......................................................................................... 89
Verwerkingsopdrachten ................................................................................................................ 93
6.2 De praktijk van cognitieve interviews ......................................................................................... 94
Verwerkingsopdrachten .............................................................................................................. 107
6.3 Oefenen met cognitieve interviews .......................................................................................... 109
Toelichting!
In deze samenvatting zijn belangrijke trefwoorden (het is handig om hier Flashcards van te maken)
cursief en in rood aangegeven. De zinnen en woorden die zonder rood maar wel in cursief staan
aangegeven zijn belangrijk maar niet om flashcards van te maken.
2
,Thema 1 De theorie van kwalitatief onderzoek
1.1 Theoretische inbedding
Er zijn verschillende redenen om eerst een aantal achtergronden van kwalitatief onderzoek onder de
loep te nemen. In de eerste plaats is het belangrijk ons er van bewust te zijn dat kwalitatief
onderzoek niet op één, geaccepteerde manier plaatsvindt. Hoe onderzoekers te werk gaan hangt af
van hun overtuigingen over de wereld om hen heen (ontologie), over kennis en hoe die verkregen
wordt (epistemologie), over het doel van onderzoek, over deelnemers, over belanghebbenden, over
de financiering en over de onderzoekers zelf.
Ten tweede hangt het antwoord op de vraag hoe onderzoek zou moeten plaatsvinden samen met
standpunten die mensen innemen in een aantal filosofische kwesties. Sommige auteurs vinden dat
verschillende methodologische benaderingen steunen op specifieke filosofische en theoretische
uitgangspunten. Anderen menen dat methoden die samenhangen met verschillende filosofische
standpunten elk hun waarde hebben. In beide gevallen geldt dat duidelijkheid over de achtergronden
van de verschillende methoden bijdragen aan beter onderzoek.
Tenslotte vindt het in dit boek beschreven onderzoek plaats in een specifieke setting/omgeving, die
een combinatie van filosofie, onderzoeksdoelen, deelnemers, financiers en belanghebbenden
weerspiegelt. Het is belangrijk die achtergronden te kennen om de betekenis ervan voor eigen
doelen op waarde te kunnen schatten.
De aard van kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek omvat een breed scala aan meningen, benaderingen en methoden. Ondanks
die verscheidenheid zijn er ook gemeenschappelijke kenmerken, Box 1.1 geeft een opsomming van
deze kenmerken. Desondanks blijft het moeilijk een allesomvattende definitie van kwalitatief
onderzoek te geven.
Box 1.1 Gemeenschappelijke kenmerken van kwalitatief onderzoek
• Gericht op het diepgaand begrijpen van de sociale werkelijkheid van deelnemers, door
kennis te nemen van hun situatie, ervaringen, meningen en geschiedenis.
• Gebruik van niet-gestandaardiseerde, aanpasbare methoden om gegevens te verzamelen die
relevant zijn voor de sociale context van het onderzoek.
• Gegevens zijn gedetailleerd, rijk en complex.
• Analyse behoudt de complexiteit en nuance en doet recht aan de uniciteit van elke
deelnemer en situatie.
• Openheid voor nieuwe categorieën en inzichten bij analyse en interpretatie.
• Uitkomsten met gedetailleerde beschrijvingen van het onderzochte fenomeen.
• Reflectieve aanpak, waarbij de rol en het perspectief van de onderzoeker in het
onderzoeksproces worden erkend.
3
,Belangrijke filosofische kwesties in sociaal onderzoek
Om de verschillen in benadering van onderzoekers te begrijpen, is het belangrijk om kennis te nemen
van verschillende ontologische en epistemologische opvattingen. De keuzen die onderzoekers hierin
maken bepalen hun benadering van kwalitatief onderzoek.
Ontologie
Ontologie gaat over de aard van de werkelijkheid, en wat we weten over de wereld. Er zijn twee
belangrijke ontologische inzichten: realisme en idealisme. Realisme is gebaseerd op de gedachte dat
er een externe realiteit bestaat die onafhankelijk is van onze opvattingen of ons begrip ervan.
Idealisme stelt dat de realiteit alleen kenbaar is door de menselijke geest en onze opvattingen. Er
bestaat geen onafhankelijke werkelijkheid. Box 1.2 geeft een opsomming van een aantal opvattingen
en nuances tussen deze twee uitersten.
Box 1.2 Ontologische opvattingen
De aard van de werkelijkheid en wat we erover kunnen weten.
Realisme
Een externe werkelijkheid bestaat onafhankelijk van onze opvattingen of ons begrip.
• Naïef realisme of oppervlakkig realisme: de werkelijkheid kan direct en accuraat worden
waargenomen.
• Voorzichtig realisme: de werkelijkheid kan alleen bij benadering of onvolledig worden
gekend.
• Diepterealisme, kritisch of transcendent realisme: de werkelijkheid kan bij benadering
bekend of onbekend zijn in plaats van nauwkeurig.
• Subtiel realisme: een externe werkelijkheid bestaat, maar kan alleen door de menselijke
geest en sociaal geconstrueerde betekenis gekend worden.
• Materialisme erkent alleen materiële eigenschappen. Waarden, overtuigingen of ervaringen
zijn ‘epifenomenen’ die voortkomen uit de materiële werkelijkheid.
Idealisme
Er bestaat geen externe werkelijkheid, onafhankelijk van opvattingen of begrijpen.
• Subtiel, contextueel of collectief idealisme: de sociale werkelijkheid bestaat uit door mensen
gemaakte en gedeelde representaties.
• Relativisme of radicaal idealisme: er is geen gedeelde sociale werkelijkheid, slechts een reeks
van verschillende, individuele constructen.
Een onderliggende ontologische kwestie is de vraag in hoeverre de sociale en natuurlijke
werkelijkheid gelijksoortig zijn en of de sociale werkelijkheid geheel anders is omdat die onderhevig
is aan subjectieve interpretatie.
Vroegere opvattingen geloofden in gelijksoortigheid, maar de meeste hedendaagse onderzoekers
menen dat de sociale werkelijkheid en de natuurlijke werkelijkheid geheel verschillen. Zij vinden dat
er geen onveranderlijke wetten kunnen bestaan die ons bestaan bepalen, omdat we als mensen
keuzevrijheid hebben.
4
, Epistemologie
Epistemologie refereert naar het kennen van de werkelijkheid en houdt zich bezig met vragen over
het verkrijgen van die kennis en over de basis van onze kennis. Wat betreft het verkrijgen van kennis
is het ene gezichtspunt gebaseerd op inductie, een ‘bottom-up’ proces waarbij bewijs wordt gebruikt
om tot een conclusie te komen. Het andere op deductie, een ‘top-down’ proces waarbij bewijs wordt
gebruikt om een eerder ingenomen positie te ondersteunen.
Kwalitatief onderzoek wordt vaak, maar onterecht, als een inductief proces aangeduid. Volgens
Blaikie en anderen bestaat er geen zuivere inductie of deductie. Blaikie stelde nog twee strategieën
voor, retroductie en abductie.
Box 1.3 Epistemologische opvattingen
Hoe we de sociale werkelijkheid kunnen kennen en beperkingen aan die kennis.
• Inductieve logica bouwt kennis op door observaties van de werkelijkheid, die de basis
vormen voor de ontwikkeling van theorieën of wetten.
• Deductieve logica begint met een theorie op basis waarvan een hypothese wordt opgesteld,
die wordt toegepast op observaties van de werkelijkheid. De hypothese wordt vervolgens
bevestigd of verworpen.
• Retroductieve logica houdt in dat de onderzoeker de structuren of mechanismen vaststelt die
kunnen hebben geleid tot bepaalde gegevenspatronen, door het testen van verschillende
modellen.
• Abductieve logica gebruikt uitspraken van deelnemers om tot een ‘technische’ weergave te
komen, met gebruik van categorieën.
Andere epistemologische concepten:
• Fundamentele versus fallibilistische modellen van kennis: de eerste nemen aan dat het
mogelijk is de werkelijkheid precies weer te geven, de tweede ziet alle beweringen over
kennis als voorlopig.
• Waardengemedieerde kennis: alle kennis wordt bepaald door de waarden van de persoon
die de kennis voortbrengt of ontvangt.
• Correspondentietheorie van de waarheid: een bewering is waar als die met de onafhankelijke
werkelijkheid overeenstemt.
• Coherentietheorie van de waarheid: een bewering over de werkelijkheid is waar als die wordt
ondersteund door andere beweringen.
• Pragmatische theorie van de waarheid: overtuigingen zijn juist als ze praktisch nut hebben en
als ze bruikbaar, helpend en productief zijn.
Een andere belangrijke epistemologische kwestie betreft de relatie tussen onderzoeker en
onderzochte en de invloed daarvan op de connectie tussen feiten en waarden. In het ene model is de
onderzoeker objectief en waardenvrij, terwijl anderen de relatie tussen onderzoeker en onderzochte
als interactief zien, waardoor de onderzoeker niet neutraal kan zijn.
Tussen deze twee posities, objectieve observatie en waardengemedieerde observatie, kiezen
sommigen voor ‘empathische neutraliteit’, een positie die erkent dat onderzoek niet waardenvrij kan
zijn, maar wil streven naar maximale neutraliteit en transparantie. Een derde belangrijke kwestie
richt zich op de vraag wat het betekent bepaalde beweringen als accuraat of juist te zien.
5