Samenvatting ‘Leesproblemen en dyslexie in het basisonderwijs: Handreiking
voor aankomende leerkrachten’ M. van Druenen, M. Gijsel, F. Scheltinga & L.
Verhoeven (2016)
Hoofdstuk 1: Onderkenning van lees- en spellingsproblemen en dyslexie
1.2 technisch lezen (decoderen): de vaardigheid om de geschreven vorm van een
woord om te zetten naar de klankvorm van dat woord. Bij spellen/coderen gebeurt het
omgekeerde: hierbij wordt de klankvorm omgezet naar schrift. Fonemen: klankvorm,
klanken die binnen een taal worden onderscheiden (k, l, a). Grafemen: geschreven
vorm, letters of lettercombinaties (ee, ch, oe) die deze klanken weergeven.
Bij de ontwikkeling van goede lees- en spellingsvaardigheden staan 2 aspecten centraal:
Inzicht in het alfabetisch principe: besef dat letters corresponderen met
bepaalde klanken en andersom. Als een leerling dit inzicht niet heeft, moet hij alle
woorden op basis van de volledig geschreven vorm onthouden (onmogelijk)
Automatisering: volgende stap nadat leerling de relatie tussen letters en
klanken inziet. Het koppelen van letters en klanken gaat zo snel, dat dit proces
zonder bewuste aandacht van de lezer verloopt. Snelle woordherkenning van
belang: hoe minder aandacht het ontsleutelen vraagt, hoe meer aandacht lezer
kan hebben voor betekenis van wat er gelezen wordt.
1.3 in de kleuterperiode kan al
worden vastgesteld bij welke
kinderen de ontwikkeling in
geletterdheid dreigt te
stagneren. Voorspellers:
Het gaat om risicofactoren
(omgeving) en cognitieve
factoren. Hoe meer de taak lijkt
op de lees- of spellingtaak, hoe
beter de voorspelling voor
latere leesvaardigheid is
(daarom letterkennis en
fonologisch bewustzijn de
beste voorspellers). Fonemisch
bewustzijn: dat woorden zijn
opgebouwd uit hele kleine
klankeenheden.
Voorspellers die leerkrachten aangeven: niet begrijpen van complexe vragen maar
het antwoord wel weten, moeite met onthouden van namen en dagen, problemen met
ordenen van objecten& woordvindingsproblemen.
Kinderen met leesproblemen in groep 3 kenmerken zich door problemen met het
omzetten van een geschreven letterreeks in de corresponderende klankcode.
Leerlingen die moeite hebben met lezen proberen vast te houden aan een spellende-,
radende-, of combinatie van beide strategieën. Spellende leesstrategie: letter voor
letter verklanken van een woord. Leidt tot traag leestempo en beperkte accuratesse.
Radende leesstrategie: leerling leest niet precies wat er staat, maar probeert te gissen
door gebruik te maken van voorkennis. Leidt tot veel leesfouten.
, Fonetische strategie: opschrijven wat je hoort (kooj ipv kooi). Inprentingsstrategie:
spelling van de volledig geschreven woordvorm proberen te onthouden. Is een enorme
belasting voor het geheugen en helpt niet bij het schrijven van soortgelijke woorden. Bij
spellingsproblemen in groep 3 ligt de oorzaak meestal bij een zwak fonemisch
bewustzijn (moeite me ‘hakken’ ofwel zwakke auditieve analyse) en bij problemen met
de klank-letterkoppeling.
In groep 4 zie je veel kenmerken en strategieën terug die bovengenoemd zijn bij groep
3. De problemen kunnen ernstiger worden, er worden steeds hogere eisen gesteld. Een
traag leestempo heeft gevolgen voor het leesbegrip. Spellingsproblemen: oorzaak
vooral in beperkte kennis van spellingsregels en onvoldoende inslijping van schrijfwijzen,
op latere leeftijd vooral het gevolg van een automatiseringstekort.
Hoofdstuk 2: Kenmerken van goed lees- en spellingsonderwijs
Continuüm van zorg: gaat uit van zorgniveaus waarop het onderwijs aan en de
begeleiding van leerlingen met problemen gedefinieerd kunnen worden. Zorgniveaus:
1. Goed onderwijs: in klassenverband. Goed instructiegedrag en goed
klassenmanagement. Gebruik van effectieve methoden, systematisch volgen van
ontwikkeling
2. Intensivering - extra instructie en oefentijd: adequate differentiatie, extra
hulp bieden aan zwakke lezers en spellers (zwakste 25%). Leerlingen ontvangen
boven op de basisinstructie ook zorg op niveau 2 (intensivering door uitbreiding
instructie en oefentijd)
3. Verdere intensivering – inzet specifieke interventies: naast verlengde
instructie en oefening hebben sommige leerlingen ook intensieve begeleiding
nodig (10% zwakste leerlingen)
4. Diagnostiek en behandeling in zorginstituut: leerlingen die dusdanige
achterstand hebben. Zorg op niveau 4 is externe begeleiding.
2.2 uiteindelijke doel van lees- en spellingsonderwijs is functionele geletterdheid. Om dit
doel te bereiken stelt leerkracht per jaargroep doelen. De einddoelen van basisonderwijs
zijn vastgelegd in kerndoelen: een omschrijving van de inhoud van het
onderwijsaanbod door de leerkracht, scholen krijgen de ruimte om op eigen manier
onderwijs vorm te geven.
Referentieniveaus: beschrijven wenselijke beheersingsniveaus voor o.a. mondelinge
taalvaardigheid, leesvaardigheid en schrijfvaardigheid (eind basisschool is 1F).
Fundamenteel niveau: wat leerling minimaal moet beheersen. Bij leerlingen die dat
beheersen, wordt gestreefd naar het fundamenteel niveau op het volgende niveau dat
dan als streefniveau (1S) wordt geformuleerd. Tussendoelen: beschrijven de
ijkpunten in de ontwikkeling van leerlingen op verschillende leerlingen. Geven zicht op
welke stappen in de ontwikkeling worden nagestreefd en hoe voor een doorgaande
leerlijn gezorgd kan worden.
2.3 voordelen van het werken met een methode: tijdbesparend, doorgaande
lijn/afstemming tussen jaargroepen, afstemming tussen leerkrachten van een groep,
handvatten voor differentiatie/organisatiemodellen, systematische opbouw in
moeilijkheidsgraad, didactische richtlijnen voor de begeleiding van leerlingen met
problemen, voldoende tijd inroosteren.
2.4 het inroosteren van voldoende tijd voor geletterdheid is cruciaal voor het bereiken
van goede resultaten. Ook in het onderwijsprogramma voor kleuters moet geletterdheid
een systematische plek krijgen. Effectieve leertijd: tijd die daadwerkelijk gebruikt
wordt om te lezen en spellen.
2.5 instructie en feedback: belangrijke factoren bij het stimuleren van de lees- en
spellingsvaardigheid. Instructie: uitleg van de leerkracht en de begeleide inoefening (de