Samenvatting strafprocesrecht
College 1 – H1, H2 t/m §2.6.1, §3.4.2 en §3.4.3
Bronnen van het strafprocesrecht
1. Het Wetboek van Strafvordering – art. 107 Gw bepaalt dat ‘de wet’ o.a. het strafprocesrecht
moet regelen in een algemeen wetboek, behoudens de bevoegdheid tot regeling van
bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.
2. Bijzondere wetten – zoals de Opiumwet en Wet Wapens en Munitie.
3. Beleidsregels – bijv. een overheidsorgaan waaraan discretionaire bevoegdheid is toegekend
en eigen beleidsregels opstelt met betrekking tot de wijze waarop van die bevoegdheid
gebruikgemaakt dient te worden.
4. Internationaal recht – waaronder verdragsrecht en supranationaal recht (EU-recht).
5. Jurisprudentie – uitspraken van rechters.
6. Beginselen – de beginselen van een goede procesorde.
Hoofdrollen in het strafprocesrecht
Verdachte (art. 27 Sv):
Je bent verdachte in een strafproces als (art. 27 Sv):
1. Er een redelijk vermoeden van schuld is op grond van feiten en omstandigheden. Hierbij
moet je kijken naar het objectiviteitscriterium en het waarschijnlijkheidscriterium.
2. Het moet gaan om een concreet strafbaar feit.
Art. 27 lid 2 Sv hoort bij degene tegen wie de vervolging is gericht. Je bent dan verdachte in de fase
van vervolging.
Raadsman (art. 37 e.v. Sv):
De raadsman, wat meestal een advocaat is, staat de verdachte bij, behartigd zijn belangen en
verdedigd hem. Een verdachte heeft recht op een advocaat, maar het is geen verplichting om er een
te hebben.
Slachtoffer (art. 51a e.v. Sv):
Het slachtoffer is vaak de benadeelde partij. Het slachtoffer kan zijn schade verhalen op de
verdachte/dader in de procedure. Wanneer je slachtoffer bent hebt je verschillende rechten:
> Rechten uit art. 51aa-51ac Sv:
- Recht op respectvolle bejegening
- Recht op slachtofferhulp
- Recht op informatie over de zaak
- Recht op informatie over de aanvang/voortgang van de zaak
> Spreekrecht (art. 51e Sv) – dit is het recht om op de zitting te vertellen wat het strafbare feit
met jou gedaan heeft. Nabestaanden mogen dit ook (lid 3).
> Klachtrecht (art. 12 Sv) – wanneer iemand niet wordt vervolgd, de vervolging niet wordt
voortgezet of als er een strafbeschikking wordt opgelegd, kan het slachtoffer schriftelijk
beklag doen bij het gerechtshof.
De politie
Uit art. 3 Politiewet volgt dat ambtenaren van de politie ondergeschikt zijn aan bevoegd gezag.
Voorbeelden van taken van de politie zijn:
> Hulpverleningstaak (art. 3 Politiewet)
> Bevoegdheden (art. 8 Politiewet
> Handhaving (art. 11 en 12 Politiewet)
1
,Let op: Art. 3 Politiewet is een heel algemeen artikel. Dit artikel kan vaak niet worden gebruikt om
iemand zijn rechten aan te tasten. Om dat te kunnen doen moeten ze hun grondslag in een ander
artikel vinden.
Het Openbaar Ministerie/De Officier van Justitie
De OvJ geeft leiding aan een opsporingsonderzoek en neemt de vervolgingsbeslissingen. Het OM
heeft een erg belangrijke positie binnen het strafprocesrecht:
> Vervolgingsmonopolie (art. 167 en 242 Sv) – dit is het exclusieve recht van het OM om te
beslissen over vervolging van een persoon.
> Opportuniteitsbeginsel (art. 167 en 242 Sv) – een OvJ beslist zelf of een strafbaar feit wordt
vervolgd. Als de OvJ beslist om niet te vervolgen, kan het slachtoffer/belanghebbende een
klacht indienen op grond van art. 12 Sv.
Het OM heeft een aantal verschillende taken. Voorbeelden hiervan zijn:
> Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (art. 124 Wet RO)
> Leiding over de politie bij strafrechtelijke handhaving (art. 13 lid 1 Politiewet)
> Executie (art. 553 Sv)
> Nemen van vervolgbeslissingen; bijv. een strafbeschikking (art. 257a) of een transactie (art.
74 Sr)
Rechter
Een rechter moet onpartijdig en onafhankelijk zijn (art. 6 EVRM).
> De onafhankelijkheid van de rechter is gewaarborgd door een benoeming voor het leven en
door het feit dat de rechter voor zijn uitspraken voor niemand verantwoording hoeft af te
leggen.
> Een vrijheidsbenemende straf kan alleen door de rechter worden opgelegd (art. 113 lid 3
Gw)
Deskundige (art. 51i Sv)
Een deskundige kan tijdens alle fasen van het strafproces worden benoemd door de RC of de OvJ. De
deskundige komt uit het landelijk register voor kwaliteitswaarborg.
> De OvJ kan alleen een geregistreerde deskundige uit het bovengenoemde register
benoemen.
> De RC kan ook ongeregistreerde deskundigen benoemen.
> De rechten en verplichtingen van een deskundige staan genoemd in art. 51j Sv.
Reclassering
De reclassering verschaft informatie aan de rechter voor deze de straf op gaat leggen. Daarnaast
verleent de reclassering ook hulp aan verdachten en veroordeelden. Hierbij kan je denken aan
voorbereiding en begeleiding van bijv. de taakstraf en executie.
Uitgangspunten en beginselen in het strafprocesrecht
1. Het strafvorderlijk (formeel) legaliteitsbeginsel (art. 1 Sv) – dit legaliteitsbeginsel geldt
alleen voor wetten in formele zin. Alle regels van het strafprocesrecht moeten in de wet in
formele zin staan omdat er vaak sprake is van een bepekring van iemand zijn grondrecht. De
hoogste wetgever wil daarom zelf de regels bepalen. Uit art. 1 Sv wordt ook afgeleid dat de
lagere (plaatselijke) wetgevers niet de bevoegdheid hebben om regelingen van
strafvorderlijke aard te maken.
2. Het gelijkheidsbeginsel (art. 1 Gw) - gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld. De
meeste gevallen zijn echter bijna nooit helemaal gelijk.
3. Vertrouwensbeginsel (HR Parkeerwachter) – om het vertrouwensbeginsel te kunnen
inroepen, moet je gerechtvaardigd vertrouwen hebben. Dit houdt in dat de persoon die de
2
, mededeling doet, ook bevoegd is om de mededeling te doen. Bijv. een echte politieagent die
een mededeling doet vs. een neppe.
- Let op: Een politie mag geen uitspraak/mededeling doen met een onderwerp over
vervolging. Alleen het OM/een bevoegdelijk ondergeschikte mag een mededeling doen
over vervolging.
- Het vervolgen van een verdachte in strijd met de richtlijnen die de verwachting wekken,
zal worden geseponeerd wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM wegens in strijd
met het vertrouwensbeginsel, tenzij er zwaargewichtige redenen voor zijn.
4. Zuiverheid van oogmerk (detournement de pouvoir/misbruik van bevoegdheid) – je mag je
bevoegdheid niet misbruiken. Je zet de bevoegdheden die je dan hebt op een verkeerde
manier in; dit mag niet.
5. Redelijke en billijke belangenafweging – strafrechtfunctionarissen dienen de in aanmerking
komende belangen behoorlijk tegen elkaar af te wegen. Oftewel: Proportionaliteit en
subsidiariteit.
- Proportionaliteit – is wat er gebeurt in zijn proportie. Zijn de gebruikte middelen in
verhouding tot elkaar? Jij slaat bijv. iemand en die persoon slaat terug; dit is in proportie.
Maar als jij iemand slaat en die persoon steekt jou neer, dan is dit niet in proportie.
- Subsidiariteit – was er een alternatief/ga je niet te ver in jouw verdediging?
Dit speelt een rol bij elk dwangmiddel. Een belangrijk arrest is hierbij HR Braak bij
binnentreden.
6. Onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM en art. 14 lid 2 IVBPR) – De overheid mag de
verdachte niet als reeds veroordeelde aanmerken. Je bent onschuldig totdat je door de
rechter veroordeeld bent. De verdachte kan niet worden belast met het bewijzen van de
schuld: het OM moet de schuld bewijzen.
- De rechter moet ‘uitstralen’ dat hij de verdachte niet als reeds veroordeelde beschouwt
(art. 271 lid 2 Sv).
- Voorkomen moet worden dat tijdens het proces aan irreparabele (=dingen die je niet
meer kan herstellen) maatregelen worden onderworpen. Dit zit bijv. bij het verhoor,
pressieverbod en zwijgplicht. Je bent verdachte tot je bent veroordeeld en het OM moet
bewijzen dat jij het wel hebt gedaan.
7. Nemo tenetur (art. 29 lid 1 Sv en art. 14 lid 3 sub g IVBPR) (HR Saunders) – niemand hoeft
aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Denk aan zwijgrecht, cautie en pressieverbod.
- Uitwerking Nemo Tenetur in Nemo Tenetur Prodere Se Ipsum-beginsel: je moet in
vrijheid je verklaring af kunnen leggen, zonder ongeoorloofde pressie.
- Verhoortechnieken mogen verschillen aan de hand van het strafbare feit. Er zit wel een
grens. Het is aan de rechter om per zaak te oordelen of het geschonden is of niet.
8. Equality of arms – zowel de verdediging als het OM moeten met hetzelfde dossier en met
dezelfde middelen strijden.
Art. 6 EVRM geeft verschillende uitgangspunten. Het is een waarborg tegen willekeurige bestraffing.
Het garandeert de individuele vrijheid van de burger die van strafbare feiten wordt beschuldigd. De
burger hoeft zijn onschuld niet aan te tonen en neemt als procespartij een vrij positie in tegen de
overheid. Ook vraagt dit artikel om een respectvolle bejegening van burgers die verdacht worden van
strafbare feiten. Onnodige aantasting van eer en goede naam moet vermeden worden. Het proces
mag ook niet onnodig belastend zijn en moet binnen een redelijke termijn worden afgerond.
Let wel op: niet iedere tekortkoming in de procedure leidt tot de conclusie dat art. 6 EVRM is
geschonden. Vaak is dit het geval omdat er voldoende gelegenheid tot verdediging is geboden.
Art. 8 EVRM garandeert het recht op privacy. Het verzamelen, documenteren en gebruiken van
persoonlijke gegevens valt ook onder het bereik van dit artikel. De beoordeling van klachten over
inbreuken op de privacy verloopt volgens een vast patroon, gebaseerd op art. 8 lid 2 EVRM. HR
onderzoek in een smartphone.
3
, College 2 – H7
De verdachte
Art. 27 Sv geeft twee definities van het woord verdachte. Het verschil in definitie hangt samen met
het verschil in procesfase:
> Voordat vervolging is begonnen, mits is voldaan aan de eisen uit art. 27 Sv. Uit feiten of
omstandigheden vloeit een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voort. Dit
staat in lid 1.
> Als tegen de verdachte vervolging is ingesteld. Dit staat in lid 2. Dit kan bijv. zijn als er een
dagvaarding tegen de verdachte is uitgebracht.
> Art. 27 lid 2 Sv geeft de codificatie voor de onschuldpresumptie.
Je bent verdachte ex art. 27 Sv als:
1. Redelijk vermoeden van schuld op grond van feiten en omstandigheden – er gelden hierbij
twee criteria:
a. Objectiviteitscriterium – het redelijk vermoeden moet objectief zijn; het vermoeden
voor een buitenstaander moet niet absurd zijn.
b. Waarschijnlijkheidscriterium – het moet waarschijnlijker zijn dat iemand het wel gedaan
heeft, dan dat hij het niet gedaan heeft.
2. Het moet gaan om een concreet strafbaar feit.
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen verdachte zijn. Natuurlijke personen plegen
voornamelijk strafbare delicten, rechtspersonen plegen voornamelijk economische delicten.
Rechten van de verdachte in relatie tot art. 6 EVRM:
> Veel van deze rechten en beginselen zijn inmiddels overgenomen in ons eigen strafrecht.
> Enkele van die rechten kunnen ook weer worden beperkt. Zie bijv. art. 28e, 32 lid 2 en 46 Sv.
> Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘soorten’ verdachten: zie bijv. art. 28b Sv: kwetsbare
verdachten.
Rechten van de verdachte
Als iemand als verdachte wordt aangemerkt, heeft die persoon een aantal rechten:
1. Nemo tenetur beginsel (art. 29 lid 1 en 2 jo art. 14 lid 3 sub g IVBPR) – de verdachte hoeft
niet actief mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Dit betekent dus dat je nooit een
verklaring tegen jezelf hoeft af te leggen.
- Belangrijk arrest hierbij is HR Saunders. Het nemo tenetur beginsel ziet alleen in op
hetgeen waar jouw brein invloed op heeft; de verklaringen en het verhoor. Jouw brein
heeft geen invloed op technisch/fysiek materiaal zoals DNA als adem, speeksel, haar,
enz.
2. Onschuldpresumptie (art. 6 EVRM/art. 14 lid 7 IVBPR) – iemand is onschuldig tot het
tegendeel is bewezen. Als je verdachte bent, ben je niet gelijk de dader.
3. Ne bis in idem (art. 68 Sr/art. 14 lid 7 IVBPR) – dit is het verbod om iemand twee keer voor
hetzelfde feit te vervolgen.
4. Zwijgrecht (art. 29 Sv) – de verdachte is niet verplicht om op de vragen die bij een verhoor
worden gesteld, te antwoorden. Bij zwijgrecht geldt ook het pressieverbod; de verhorende
ambtenaar moet zich onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te krijgen,
waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgenomen.
5. Recht op rechtsbijstand (art. 28 Sv/art. 6 lid 3 sub c EVRM) – de verdachte moet actief op
dit recht worden gewezen. Zie art. 27c lid 2 Sv. De verdachte kan voor het eerste verhoor
overleggen met zijn advocaat, art. 28c lid 1 Sv. Dit mag max. een half uurtje duren. De
verdachte heeft ook recht op consulatiebijstand; hij mag het contact met zijn advocaat
onderhouden.
4