Les 4: de historische achtergrond van de verzorgingsstaat
Sociaal werk in Nederland: H 1 en 8
Leerdoelen:
- Begrippen: BNP, BNP per hoofd, HDI, HDMI, gini-index en hoe deze samenhangen
met elkaar.
- De verklaringsmodellen die uitgaan van institutionele, geografische en culturele
factoren.
- De vier v’s die de kerntaken van de moderne verzorgingsstaat kenmerken.
- De algemene visie op hoe verzorgingsstaten ontstaan zijn en waarom.
- De fasering in de ontwikkeling van verzorgingsstaten en kunt voorbeelden noemen
van wetgeving die deze ontwikkeling kenmerken.
- De specifieke dynamiek die Nederland had in deze fasering.
- De overwegingen noemen die speelden in de begintijd van de verzorgingsstaten als
het gaat om het al dan niet ingrijpen in armoedeproblematiek.
- De verzorgingsstaat eind jaren zeventig in crisis kwam en hoe de overheid hier in
verschillende stadia mee omging.
- De begrippen: participatiesamenleving, gemeinschaft en gesellschaft.
,1.1: de verzorgingsstaat gedefinieerd
Vroegere definitie van de verzorgingsstaat = maatschappijvorm die gekenmerkt wordt door
een op democratische leest geschoeid systeem van overheidszorg, dat zich bij handhaving
van het kapitalistisch productiesysteem garant stelt voor het collectieve sociale welzijn van
haar onderdanen.
De verzorgingsstaat heeft een democratische en kapitalistische karakter. Dit is een
weerspiegeling van de Koude oorlog.
Eigentijdse definitie van de verzorgingsstaat = een stelsel waarin de overheid zich garant
stelt voor noodzakelijk geachte materiële en immateriële voorzieningen voor alle burgers.
- Overheid staat garant voor dat het gebeurt.
- Het gaat ook over immateriële voorzieningen.
- Ruimte voor toekomstige ontwikkelingen en verschillen.
1.2: ontwikkeling van de Nederlands verzorgingsstaat
Vier fasen in de ontwikkelingslogica:
1. Eerste aanzet: voor industriële loonarbeiders ontstonden de eerste sociale wetten en
verzekeringen door ziektes, ongevallen en invaliditeit.
2. Doelgroepverbreding: verbreding in wet- en regelgeving voor mensen die niet in
loondienst werken.
3. Sociale regelingen kregen een nog algemener karakter: uitkeringen voor iedereen
die in financiële nood terecht kwam.
4. Crisis en heroriëntatie: problemen door economische crisis leidden tot een
heroriëntatie van het stelsel.
1.3: het waarom van de verzorgingsstaat
- Het oprichten van vakbonden: verbeteren van werkomstandigheden maar ook
ziektekassen en werkloosheidskassen.
- Politieke partijen: zetten zich in voor sociale verzekeringen en wetgeving.
Maatschappelijke integratie:
- De rijken streefden naar verheffing van het volk. De arbeidersklasse werd
geïntegreerd in de burgerlijke samenleving. Leerplicht, badhuizen, volksparken,
welzijnswerken.
Werkloosheid was het gevolg van een tekort aan vraag naar goederen en
diensten → de overheid kon haar eigen uitgaven vergroten of de belasting
verlagen.
De Swaan:
Externe effecten: de gevolgen van een tegenslag voor anderen dan de direct getroffenen.
Mensen hebben last van elkaars ellende.
Interdependentie: wederzijdse afhankelijkheid door middel van arbeidsdeling en handel
(eten, reizen).
,Het dilemma van collectieve actie: individuele keuzes leiden tot collectief ongewenste
gevolgen. Dit is te doorbreken met dwang.
1.4: doelstellingen en functies van de verzorgingsstaat
Drie doelstellingen:
1. een garantie van sociale zekerheid voor alle leden van de samenleving
2. een reductie van willekeur in de verdeling van levenskansen
3. de wenselijkheid van maatschappelijke integratie van alle leden van de samenleving
Doelstelling 1: Sociale zekerheid leidt tot:
- een blijk van solidariteit voor de uitkeringsontvangers
- de straten worden niet overbevolkt met zwervers, dieven
- sociale rust, de dreiging van onlusten of revolutie wordt beperkt
- stabilisatie, het houdt de koopkracht in stand en de werkgelegenheid
Armoedeval: ontstaat wanneer mensen vanuit een uitkeringssituatie weer aan het werk gaan
en er daarbij in inkomen op achteruit gaan doordat allerlei voorzieningen wegvallen.
Doelstelling 2: Mensen vinden, ongeacht afkomst of geslacht, op basis van eigen kwaliteiten
en inzet hun plaats in de samenleving.
Doelstelling 3: Arbeidsre-integratie of sociale werkvoorziening.
Economisch gezien: groter financieel draagvlak.
Moreel gezien: conformering, mensen gaan zich gedragen naar de maatschappelijke norm.
De vier hoofdfuncties van de verzorgingsstaat:
- Verzorgen: hulp aan mensen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen.
- Verzekeren: sociale zekerheid, minimumloon bij werkloosheid/ziekte.
- Verheffen: waarden en normen, vaardigheden eigen maken. Cursussen en
activiteiten waarmee cliënten zich in de middenklasse kunnen aansluiten.
- Verbinden: sociale cohesie, verbinden van jong en oud, hoog en lage klasse.
1.5: de verzorgingsstaat en de welfare triangle
De welfare triangle:
In een samenleving kan bij een probleem gekozen worden voor één van de drie
mechanismen of voor een hybride constructie waarbij alle drie mechanismen een rol spelen.
Bij particulier initiatief heb je twee groepen: familie en vrienden, en maatschappelijk
middenveld (kerken, verenigingen).
Uitgangspunt Belang Inkomen Hulp / diensten Regulering
, Markt Individu Eigenbelang Werk Ingekochte Wederkerigheid
hulp/diensten
Particulier Familie / Groepsbelang Delen Zorg/verzorging Affectie
initiatief vrienden
Kerken / Groepsbelang Liefdadigheid Liefdadigheid Normen
verenigingen
Overheid Overheid Algemeen Uitkeringen / Gesubsidieerde Wetten
belang subsidies diensverling
Vroeger speelden alleen het particulier initiatief een rol. Daarna kwam een ontwikkeling
richting de overheid.
1.6: De verzorgingsstaat in internationaal perspectief
De liberale verzorgingsstaat:
- Veel ruimte voor de markt.
- Mensen ontvangen weinig steun, alleen voor mensen die behoren tot de onderkant
van de samenleving.
- Gelijkheid is geen prioriteit, maar
- De steun die er is, is gericht op het individu. Dit zorgt voor emancipatie van vrouwen.
- Veel werkgelegenheid in de private dienstensector.
- VS, VK, Canada, Australië
De conservatief-corporatische verzorgingsstaat:
- Ruimte voor de markt is beperkter.
- Sociale rechten zijn gekoppeld aan de klasse en status van de mensen.
- Sociale zekerheid is afgestemd op het gezin i.p.v. individu.
- Lage arbeidsparticipatie van vrouwen.
- Gelijkheid is geen prioriteit.
- Veel industriële werkgelegenheid.
- Spanje, Italië, Frankrijk, Oostenrijk, België, Duitsland.
De sociaaldemocratische verzorgingsstaat:
- Veel sociale rechten en sociale voorzieningen.
- Gelijkheid en sociale integratie staan centraal, niet markt of gezin.
- Bevorderd onafhankelijkheid van individuen.
- Arbeidsparticipatie van vrouwen is hoog door uitgebreide voorzieningen maar ook
door werkdruk i.v.m hoge belastingen.
- Veel post industriële werkgelegenheid.
- Zweden, Noorwegen, Denemarken
Nederland past onder alle drie de types:
- Conservatief-corporatische verzorgingsstaat: uitkeringen waren afgestemd op
kostwinner.
- Sociaaldemocratische verzorgingsstaat: uitgebreide stelsel van voorzieningen en de
, mate van herverdeling.
- Liberale verzorgingsstaat: incentives en de introductie van marktwerking.
1.7: van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving?
,Les 5: het maatschappelijk werk
Sociaal werk in Nederland: H 2
Leerdoelen:
De student kent, kan benoemen en heeft inzicht in:
- de inspiratiebronnen voor het maatschappelijk werk.
- de theorie van Abram de Swaan over sociale actieproblemen en liefdadigheid.
- de begrippen en gebeurtenissen:
- verlichting
- verheffing
- maatschappij van weldadigheid
- maatschappij tot nut van het algemeen
- liefdadigheid naar vermogen
- Elberfelder stelsel
- Opleidingsinrichting voor socialen arbeid
- woningwerk
- social casework
- multiprobleemgezinnen.
- de belangrijkste verschillen tussen de tijdperken (middeleeuwen, verlichting,
negentiende- en twintigste eeuw) benoemen en beargumenteren.
Maatschappelijk werk:
Wordt nog steeds gezien als specialisatie binnen het Sociaal Werk
- Ingebouwd maatschappelijk werk: ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische
inrichtingen, schoolmaatschappelijk werk.
- Vaak worden ambulante vormen van sociaal werk die zich richten op psychosociale
hulpverlening zo genoemd.
,De middeleeuwen:
Kerk in Haarlem: In de hoek van de kerk stond een broodbank. Armen kregen hier brood
uitgedeeld, soms ook geld. Consili van tour: de paus schreef voor dat iedere stad de eigen
armen moest voeden. De armen moesten zich wel aan bepaalde dingen houden om in
aanmerking te komen:
- Ze moesten zich goed gedragen
- Ze moesten langere tijd in de stad wonen (om zwervers te voorkomen)
- Ze moesten aan kunnen tonen dat ze geen geld hadden.
Dit zijn nu voedselbanken geworden.
Maatschappelijk werk (middeleeuwse armenzorg) begon in de middeleeuwen.
Inspiratiebron: de bijbel, men was bang voor wat er in de bijbel stond. (Als je zorgt voor de
armen wordt je beloond/ga je naar de hemel).
De mensen die dat niet deden: zijn vervloekt en gaan naar de duivel.
Carvagio: schilderij, zeven werken van barmhartigheid:
- Naakte mensen bekleden
- Zieken bezoeken
- Onderdak bieden van vreemdelingen
- Dorstigen drinken/eten geven
- Het begraven van de doden
- Het bezoeken van de gevangenen
Abram de Swaan: kijkt op een sociologische manier:
Sociale actieprobleem: Het helpen van arme mensen door rijkere mensen heeft te maken
met een stuk eigen belang. Armen houden zich dan rustig, zetten hun arbeid in, veroorzaken
dan geen ziekten en plagen meer.
Verlichting, 18e eeuw
Visie: zien de mens als van nature goed.
In Nederland zorgt de verlichting voor twee maatschappijen:
1. De maatschappij tot nut van het algemeen: Uitgangspunt: de mensen zijn rationele
wezens. Conclusie: mensen kunnen opgevoed worden door middel van onderwijs.
Burgerlijke beschaving en zelfopvoeding
2. Maatschappij van weldadigheid: de oprichter werd geraakt door de armoede en zag
dit als een technisch probleem. Die armen kun je heropvoeden door ze zichzelf te
leren beschaven. (Verheffingsgedachte)
1e plan was een uitkering maar hier was de ander het niet mee eens vanwege de kerken
Daarna ontstond de armenwet (1854), hierin bleef de kerk een belangrijk rol spelen.
De idealen van het maatschappelijk werk komen uit de verlichting.
Verheffen: mensen uit een lage sociale klassen naar een hogere.
19e eeuw
Elberfelder stelsel: in het dorpje was een dominee die bedacht dat armenzorg op een
, professionele manier georganiseerd moest worden. Per wijk moest iemand worden
aangesteld die verantwoordelijk is voor de armen, en iemand die op een rationele manier
kijkt hoe de armoede ontstaat en hoe dit is op te lossen.
Club: liefdadigheid naar vermogen.
Een moderne hulpverlening in Nederland.
Kritiekpunten:
- Liefdadigheid helpt niet om mensen op hun eigen benen te laten staan.Met deze
werkwijze houden ze de armoede in stand.
- Gebrek aan onderzoek. Hebben mensen echte hulp nodig en welke hulp?
- Het gebrek aan samenwerking tussen alle organisaties. De samenwerking was nodig
om mensen te registreren, fraude tegen te gaan, om effectievere hulp te krijgen.
Methode: huisbezoek.
Liefdadigheid naar vermogen:
- Ouderwetse armenzorg:
- Willekeurig
- Vooral materieel
- Geen oog voor oorzaken
- Geen aandacht voor preventie
- Hield armoede in stand
- Conservatief/religieus
- Serieuze armenzorg:
- Alleen gericht op concrete gevallen
- Eerst een onderzoek (huisbezoek)
- Registratie en coördinatie
- Van mens tot mens
- Ook beïnvloeding van politiek
- Sociaal/liberaal
Het ontstaan van een beroep (woningwerk)
- Woningwerk is gericht op de verbeteringen van de woonomstandigheden van de
armen.
- Marie Muller-Lulofs: een Opleidingsinrichting voor Sociale Arbeid.
- Helene Mercier: de Opleidingsrichting werd veranderd in: School voor
maatschappelijk werkers (alleen voor vrouwen).
- Arnold Kerdijk maakte hier ook deel van uit.
- Allen uit een burgerlijk milieu, rijk en onafhankelijk.
- Door scholing leerden vrouwen een eigen individualiteit ontwikkelen.
- De emancipatie mogelijkheid voor vrouwen.
De revolutie: het social casework
- Mary richmond: ontwikkelde de methodiek social casework
- Uitgangspunten: de basis van het sociaal werk
- Stimuleren zelfredzaamheid