Samenvatting verbintenissenrecht
Week 1
PAO Hoofdstuk 2
Het materiële privaatrecht bestaat uit:
(Rechts)personenrecht: personen- en familierecht en rechtspersonenrecht, dit omvat regelingen
m.b.t. stichtingen en vennootschappen. De rechten in het personenrecht zijn ideëel van aard en niet in
waarde uit te drukken.
Vermogensrecht: omvat regelingen die deel kunnen uitmaken van iemands vermogen. Deze rechten
hebben een bepaalde geldwaarde en worden vaak gekenmerkt door dat ze aan een ander
overgedragen kunnen worden. Binnen het vermogensrecht bestaat het:
o Objectieve vermogensrecht: het geldende recht wat bestaat uit geschreven en ongeschreven
regels. Bv: een professor vertelt dat in het BW de regeling van hypotheekrecht is gewijzigd.
o Subjectieve vermogensrecht: de specifieke vermogensrechten die bepaalde personen aan het
vermogensrecht in objectieve zin kunnen ontlenen. Bv: op zijn belastingaangifteformulier vult
Marcel in dat hij een huis in eigendom heeft. Binnen het subjectieve vermogensrecht wordt er
onderscheid gemaakt tussen:
Absolute rechten: geeft het rechtssubject bepaalde bevoegdheden t.a.v. een goed
(goederenrecht). Het object van een absoluut recht is een goed. Absolute rechten gelden
t.o.v. iedereen.
Relatieve rechten: rechten gelden niet t.o.v. iedereen, maar tegen een bepaald aantal
mensen, (verbintenissenrecht). Het object van een relatief recht is een prestatie van een
bepaalde schuldenaar.
De 2 belangrijkste onderdelen van het vermogensrecht zijn:
Goederenrecht: de rechtsverhouding tussen een persoon en een goed. VB: bevoegdheden van een
eigenaar op zijn eigendom
Verbintenissenrecht: rechtsverhouding tussen (rechts)personen. Richt zich op prestaties van
rechtspersonen tegenover elkaar.
Rechtssubject: degene aan wie een subjectief recht toekomt, dit kan een natuurlijk of een rechtspersoon zijn.
Iedereen is daarom een rechtssubject.
Rechtsobject: datgenen waarop het rechtssubject recht heeft, zoals een eigenaar (rechtssubject) die het
eigendomsrecht op een huis (rechtsobject) heeft.
PAO Hoofdstuk 3
Feiten bestaan uit:
Rechtsfeiten: een feit waaraan het objectieve recht bepaalde rechtgevolgen verbindt.
Niet-rechtsfeiten: gewone feiten die niet relevant zijn voor het recht. VB: lopen naar school.
Rechtsfeiten bestaan uit:
Menselijke handelingen: handelingen van rechtssubjecten met en rechtsgevolg. VB: schelp op het
strand meenemen naar huis art. 5:4 BW.
Bloot rechtsfeit: feit die zich voordoet zonder dat daaraan een menselijke gedraging te pas is
gekomen, terwijl er wel rechtsgevolgen intreden. Het enkele feit betekent automatisch het
rechtgevolg. VB: geboorte of overlijden.
Menselijke handelingen bestaan uit:
Feitelijke handelingen (art. 6:162 BW): geen sprake van een handeling met een beoogd rechtgevolg.
VB: een aanrijding waardoor de ene partij verplicht is om de schade van de andere partij te
vergoeden. Feitelijke handelingen bestaan uit:
- Onrechtmatige daad
- Rechtmatige daad
Rechtshandelingen (art. 3:33 BW): een menselijke beoogde handeling die een rechtsgevolg tot gevolg
heeft. Daardoor ontstaan er tussen partijen bepaalde verplichtingen. Voor de rechtshandeling is een
wilsverklaring vereist. Voor een rechtshandeling vereiste wilsverklaring kan in beginsel op elke
1
, daarvoor geschikte manier worden afgelegd art. 3:37 lid 1 BW (mondeling, schriftelijk of via gebaren).
VB: het kopen van een auto.
Rechtshandeling bestaan uit:
Eenzijdige rechtshandelingen: rechtshandeling is de wilsverklaring van 1 persoon. VB: het maken van
een testament. Een eenzijdige rechtshandeling bestaat uit:
- Ongerichte eenzijdige rechtshandeling: is niet gericht op een bepaald persoon, maar op iedereen.
Het is een aanbod wat voor iedereen geldt. VB: actie van de A&H er wordt geen overeenkomst
gesloten tussen personen, maar een ongericht aanbod gedaan.
- Gerichte eenzijdige rechtshandeling: is gericht op een bepaald persoon en niet iedereen. Het is
een persoonlijk aanbod dat geldt voor een bepaald persoon. VB: verkoper spreekt een klant aan.
Meerzijdige rechtshandelingen: rechtshandeling waarbij wilsverklaringen van meerdere
rechtssubjecten samenkomen. VB: schenking of sluiten van een overeenkomst art. 6:213 BW.
Meerzijdige rechtshandeling bestaat uit:
Overeenkomsten, art. 6:213 BW: een meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer partijen een
verbintenis aangaan.
Andere meerzijdige rechtshandelingen: -
Overeenkomsten bestaan uit:
Verbintenis scheppende (obligatoire) overeenkomst: een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of
meer partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan (art. 6:213 BW).
Andere overeenkomsten: verplichtingen die niet voortvloeien uit wilsverklaringen, maar die door wet
geregeld zijn. Bv: echtscheiding
Verbintenis scheppende overeenkomst bestaan uit:
De meerzijdige overeenkomst: een overeenkomst waarbij voor elk van de partijen een verbintenis
ontstaat. VB: koopovereenkomst (art. 7:1 BW) waarbij de ene partij verplicht is een zaak te geven en
dient de andere partij daarvoor de betreffende prijs te betalen.
De eenzijdige overeenkomst: een overeenkomst waarbij slechts een van de partijen een verbintenis
op zich neemt. VB: schenking (art. 1:175 BW) omdat diegene die wil schenken daarvoor toestemming
dient te krijgen van de andere partij. De andere partij moet verklaren dat hij het wil ontvangen. Vanaf
dat moment is de schenker ook verplicht om te schenken.
PAO Hoofdstuk 4
Vermogen: het geheel van de op geld waardeerbare rechten (activa) en verplichtingen (passiva) die aan een
rechtssubject toekomt.
Goederen, art. 3:1 BW: goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten
Zaken, art. 3:2 BW: voor menselijke beheersing vatbare stoffen. Dit betekent dat het een zaak is die
mensen moeten kunnen vasthouden en macht over moeten kunnen uitoefenen. Daarnaast moet het
van een bepaald materiaal (stof) gemaakt zijn. VB: lucht is geen zaak. Elektriciteit, warmte en
informatie wel omdat deze ‘bronnen’ verschillende vormen kunnen aannemen. Dieren zijn ook zaken.
- Onroerende zaken, art. 3:3 lid 1 BW: zaken die niet verplaatsbaar zijn. Bv: gebouw, grond, bomen
- Roerende zaken, art. 3:3 lid 2 BW: zaken die wel verplaatsbaar zijn. Bv: auto, fiets etc.
Vermogensrechten, art. 3:6 BW: een recht met een bepaalde waarde die in geld is uit te drukken. 3
criteria van vermogensrechten:
- Overdraagbaarheid, art. 3:83 BW: de eigenaar van een recht heeft het recht om deze over te
geven. Bijna alle rechten zijn overdraagbaar.
- Stoffelijk voordeel: de rechthebbende strekken ertoe een stoffelijk voordeel te verschaffen. VB:
recht van bewoning.
- Toezegging van stoffelijk voordeel: rechten die door toezegging van stoffelijk voordeel zijn
verkregen. VB: een vriend betalen voor een fotokopie van zijn foto.
PAO Hoofdstuk 16
2
,Een verbintenis is een relatie tussen personen belast met rechtsplichten: het recht op een prestatie en het
verrichten van desbetreffende prestatie.
Kernbegrippen van het verbintenissenrecht:
Goede trouw, art. 3:11 BW: geeft aan dat een persoon bepaalde feiten niet kende en ook niet
behoorde te kennen.
Redelijkheid en billijkheid, art. 6:2 jo. 6:248 BW: beide partijen moeten met elkaars belangen
rekening houden.
Maatschappelijke zorgvuldigheid: beide partijen tegenover elkaar naar maatschappelijke norm
gedragen.
Wanneer er sprake is van een bepaald vertrouwen m.b.t. een concrete handeling of nalaten, wat is gericht op
een duidelijk bepaalde prestatie van een ander, dan mag degene die daarop vertrouwt rekenen op juridische
bescherming van dat vertrouwen (relatief recht; kan tegen een bepaald persoon worden ingeroepen).
Vorderingsrecht + prestatieplicht vormt een rechtsbetrekking.
Rechtsplicht: een verplichting om plichten over en weer na te komen. VB: schade van een ander betalen. Er zijn
3 soorten rechtsplichten:
1. Rechtsplichten die geen verbintenis zijn: de plichten bestaan voor iedereen in de samenleving zonder
dat men kan zeggen dat het een concreet bepaalde verwachting van een bepaald persoon t.a.v. een
andere persoon betreft. VB: regels in het verkeer, maar ook morele regels; je mag niet stelen.
2. Rechtsplichten die van rechtens afdwingbare verbintenis zijn: als er van de andere partij een
bepaalde prestatie wordt verwacht. De nakoming verbintenis kan worden afgedwongen bij de rechter:
rechtens afdwingbare verbintenis. VB: je hebt een broek gekocht bij Zalando, dan is Zalando verplicht
tot het leveren van de broek, jij mag deze prestatie verwachten en afdwingen.
3. Rechtsplichten die een rechtens niet-afdwingbare; natuurlijke verbintenis, art. 6:3 BW: Lid 2 geeft
aan waaruit een natuurlijke verbintenis bestaat:
- Als aan een ‘normale’ afdwingbare verbintenis de afdwingbaarheid wordt ontnomen door wet/
rechtshandeling. VB: vordering uit een spel/ weddenschap (art. 7A:1825 BW) of de
rechtsvordering is verjaard (art. 3:306- 310 BW).
- Bij een rechtshandeling als beide partijen verklaren dat een bepaalde afspraak niet bij de rechter
afgedwongen kan worden (art. 6:3 lid 2 sub a BW).
- Wanneer iemand tegenover een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige
aard dat naleving daarvan, rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als
voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt (art. 6:3 lid 2
sub b BW). Goudse burgemeester arrest.
PAO Hoofdstuk 17
Vorderingsrecht is een subjectief relatief recht dat aanspraak geeft op het verrichten van een prestatie door
een ander. Alleen de wetgever en de rechter zijn bevoegd zijn om een juridisch oordeel te vellen over wat
privaatrechtelijk gerechtvaardigd is.
Art. 6:1 BW zegt dat verbintenissen alleen kunnen ontstaan indien dit uit de wet voortvloeit. De wet is de
uiteindelijke grondslag van een verbintenis. Andere rechtsfeiten die als bron voor wettelijke verbintenissen
worden erkend zijn:
Onrechtmatige daad art. 6:162 BW
Zaakwaarneming art. 6:198 BW
Onverschuldigde betaling art. 6:203 BW
Ongerechtvaardigde verrijking art. 6:212 BW
Overeenkomst art. 6:213 BW is een belangrijk verbintenis scheppend rechtsfeit. Het rechtvaardigt dat partijen
over een weer verwachtingen hebben en dat deze als vorderingsrecht worden erkend. Een overeenkomst is
een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens elkaar een verbintenis aangaan.
Art. 3:33 BW een rechtshandeling vereist een op een rechtgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard. Er moet worden voldaan de cumulatieve eisen:
- Een rechtgevolg gerichte wil;
3
, - Die zich door de verklaring heeft geopenbaard. De verklaring wordt wilsverklaring genoemd. Indien er
niet wordt voldaan art. 3:37 BW is de verklaring nietig volgens art. 3:39 BW. De verklaring heeft dan
nooit bestaan.
Overzicht van artikelen:
Art. 3:32 BW: wie kan een geldige rechtshandeling verrichten
Art. 3:35 BW: situatie dat niet duidelijk is waarop de wil precies gericht was wilsontbreken
Art. 3:34 jo. 6:228 BW: situatie waarin de wil gebrekkig is gevormd wilsgebrek
Art. 3:40 jo. 3:45 BW: nietigheidsgronden van een rechtshandeling
Art. 3:37 lid 1 BW: de wilsverklaring hoeft in beginsel niet aan bepaalde vorm te voldoen
Art. 3:37 lid 2 BW: bepaalde verklaringen hebben alleen werking als zij schriftelijk zijn gedaan of bij
exploot geschieden
Art. 3:37 lid 3 BW onvangsttheorie: een verklaring treedt pas in werking wanneer deze de betreffende
persoon heeft bereikt. De overeenkomst pas in stand op het moment dat de aanvaarding van het
aanbod is aangekomen bij de aanbieder.
Als een verklaring anders wordt overgebracht dan degene bedoelde, ontstaan er 2 problemen:
1. Art. 3:37 lid 4 BW of de verklaring eigenlijk wel kan gelden als de verklaring van degene die verklaarde
2. Art. 3:35 BW of de verklaring mag worden opgevat als een uitleg van de wil van degene die
verklaarde. Hierbij is van belang of een bepaald verwachting van degene die de verklaring ontvangt is
gerechtvaardigd (vertrouwensbeginsel)
Art. 3:37 lid 5 BW beschrijft dat een verklaring kan worden ingetrokken door een sneller communicatiemiddel.
De overgebrachte verklaring kan dan nog ingehaald worden. Deze moet dan wel eerder dan of gelijktijdig
binnenkomen met de voorgaande verklaring.
PAO Hoofdstuk 18
Bij de betekenis van een verklaring in een situatie zijn 3 elementen van belang:
1. De wil van degene die verklaart;
2. De verklaring zelf;
3. De verwachting die de verklaring opwekt bij de wederpartij.
Er is een verklaring, maar een overeenstemmende wil ontbreekt: stemt deze wil niet overeen met de
verklaring, dan is er geen sprake meer van een wilsverklaring in de zin van art. 3:33 BW. De rechtshandeling is
dan van rechtswege ongeldig nietig. Een wilsontbreken kan verschillende oorzaken hebben, zoals een
geestelijke stoornis.
Er is een verklaring, maar de wil is ondeugdelijk gevormd: als de verklaring van een persoon op het moment
van de verklaring overeenkomt met diens wil, maar die wil is ondeugdelijk gevormd, dan is erin wel sprake van
een wilsverklaring en een geldige rechtshandeling. Zo’n rechtshandeling kan door vernietiging ongedaan
worden gemaakt.
Vertrouwensbeginsel, art. 3:35 BW: biedt bescherming aan de wederpartij van degene die beroept dat een
met de verklaring overeenstemmende wil ontbrak. Voorwaarden voor gerechtvaardigd vertrouwen:
1. Mocht de verklaring worden opgevat als een tot de ontvanger gerichte verklaring van een bepaalde
strekking?
2. Komt die opvatting overeen met de zin die daaraan onder de gegeven omstandigheden mag worden
toegekend?
Indien er wordt voldaan aan deze eisen, dan kan diegene zich niet beroepen op het feit dat zijn verklaring niet
met zijn wil overeenkwam. In dit geval is er sprake van een rechtsgeldige rechtshandeling art. 3:33 BW.
Voorwaarden hiervoor zijn:
Een verklaring/gedraging van die persoon die door de wederpartij is opgevat als een tot haar gerichte
verklaring van een bepaalde strekking;
En die de wederpartij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht opvatten.
- In dat geval heeft partij A iets anders begrepen dan wat partij B heeft bedoeld. Wanneer vaststaat
dat de verklaring of gedraging door de wederpartij subjectief niet verkeerd is begrepen, dan kan
het gerechtvaardigd vertrouwen op grond van art. 3:35 BW niet worden ingeroepen.
4