Hoorcolleges Hersenontwikkeling: gedrag en leren. Typische en atypisch ontwikkeling
Hoorcollege 9
Empathie: je kunnen inleven in andermans gevoelswereld cognitieve empathie (begrijpen, perspectief
nemen) en affectieve empathie (meevoelen; empathie, sympathie en stress).
Theory of Mind (ToM): begrip hebben voor de belevingswereld van de ander/perspectief nemen (Sally Ann).
Mentaliseren: aandacht en begrip hebben voor de innerlijke wereld van jezelf en die van anderen. Omvat:
introspectie; reflecteren; meta-cognitie; ToM; empathie; emotionele intelligentie; aandacht voor gevoelens.
Cognitieve empathie overlapt met ToM en mentaliseren; affectieve empathie onderscheidt empathie van
ToM en mentaliseren
Verschillende ontwikkelingspaden. Primitieve vormen van affectieve empathie (mimiek, emotionele besmetting)
komen eerder tot ontwikkeling dan meer geavanceerde vormen van cognitieve empathie (ToM, mentaliseren).
Affectieve en cognitieve empathie beïnvloeden elkaar. Ontwikkeling gaat door tot ver in de adolescentie.
Affectieve empathie = limbische en para-limbische structuren (amygdala, anterieure cingulate cortex (ACC),
anterieure insula (AI)); redelijk ver uitontwikkeld bij de geboorte. Cognitieve empathie/Theory of Mind =
temporale en prefrontale gebieden (dorsomediale prefrontale cortex, ventromediale PFC, temporo-pariëtale
junction); ontwikkeld zich nog ver na de geboorte. Emotionele gezichtsverwerking bevat fusiform gyrus,
amygdala, MNS (STS, pariëtaal en frontaal).
DSM classificering ODD/CD
DSM-IV-TR: ODD en CD onder de verzamelterm ‘Disruptive Behavior Disorder’ (DBD). DSM-5: ODD en CD als
aparte stoornissen onder een andere verzamelterm.
Oppositional Defiant Disorder (ODD). 4 of meer gedragspatronen in de afgelopen 6 maanden: vaak
driftbuien; spreekt vaak volwassenen tegen; weigert aan verzoeken of regels van volwassenen te voldoen;
irriteert anderen met opzet; legt de schuld van fouten en ongepast gedrag bij anderen; is lichtgeraakt of snel
geïrriteerd door anderen; is vaak kwaad of verongelijkt; is vaak haatdragend en wraakzuchtig.
Niet agressief
Conduct Disorder (CD)
- Agressie gericht op mensen en/of dieren pest, bedreigt of intimideert anderen; begint vechtpartijen;
heeft een wapen gebruikt om anderen letsel toe te brengen; heeft mensen/dieren mishandeld; heeft in
direct contact iemand bestolen; heeft iemand tot seksueel contact gedwongen
- Vernieling van eigendom heeft opzettelijk brand gesticht; heeft opzettelijk eigendommen van anderen
vernield
- Leugenachtigheid of diefstal heeft ingebroken in iemands huis of gebouw; liegt om goederen of gunsten
van anderen te krijgen; heeft zonder direct contact voorwerpen van waarde gestolen
- Ernstige schending van regels blijft vaak ’s nachts van huis weg, ondanks verbod ouders; tenminste
tweemaal weggelopen van huis en ’s nachts weggebleven; spijbelt vaak
ODD kan worden gezien als voorloper en milde variantie van CD. Prevalentie: ODD = 2-16%; CD = 1-10%.
Prevalentie DBD onder Nederlandse jongeren: 6,7%; prevalentie DBD in Nederlandse jeugdinrichting: 75%.
Neurobiologische tekorten
Genetische factoren: MAO-A/5-HTT
Neuroanatomie: prefrontale cortex/amygdala
Neuro-chemie: o.a. serotonine
Neuro-endocrinologie: o.a. cortisol, testosteron
Cognitieve factoren: IQ, taal- en leerstoornissen
Belangrijke factoren voor de regulatie van emoties/gedrag
ODD/CD: een heterogene groep. Subtypen vroege (ongunstiger) versus late starters; proactieve
(ongunstiger) versus reactieve agressie; on-opvoedbare versus opvoedbare type; aan/afwezigheid van CU-
kenmerken. Callous-Unemotional traits (CU-kenmerken; psychopathische trekken): gebrek aan empathie,
gebrek aan schuldgevoelens en oppervlakkig emoties.
CU+: vertonen al vroeg probleemgedrag (child-onset); zijn meer gewelddadig dan anderen; ervaren weinig
emotionele stress; zijn ongevoelig voor straf (reward-oriented); vertonen reactieve en proactieve agressie;
sterke genetische basis.
CU-: vertonen pas later probleemgedrag (adolescent-onset); ervaren soms hoge niveaus van emotionele
stress; problemen met emotieregulatie; vertonen vooral reactief/impulsief probleemgedrag; gevoelig voor
omgevingsfactoren/opvoeding.
Theorieën en modellen
Frick & Vinding: Multiple pathways
Subtypen – aanvang kindertijd <> adolescentie.
Adolescentie-aanvang: kan een overdrijving laten zien van normaal rebels gedrag bij adolescenten.
Kindertijd-aanvang: (1) personen met CU-kenmerken vertonen een temperament-stijl gekenmerkt door lage
emotionele opwinding (sterke genetische basis) die de normale ontwikkeling van empathie en bewustzijn
verstoord (onbevreesd type = spanning opzoeken); (2) personen zonder CU-kenmerken kunnen hoge niveaus
,van emotionele opwinding en cognitieve tekorten (laag IQ) vertonen gerelateerd aan ineffectieve opvoeding wat
kan leiden tot emotieregulatie-problemen (angstig type).
Blair: neurocognitieve verstoringen
Gereduceerde empathische responsiviteit op stress-cues: vindt selectief plaats in DBD-jongeren met CU,
vanwege amygdala-disfunctie.
Gebrekkige besluitvorming: vanwege disfunctie in striatum en vmPFC (OFC), komt voor in beide subtypen;
belangrijk voor het inschatten van belonende waarden (positieve of negatieve consequenties), verkeerde
keuzes kunnen leiden tot frustraties = agressie.
Verhoogde sensitiviteit voor bedreigingen: vanwege een overdreven responsief dreigingscircuit (amygdala-
hypothalamus-PAG), komt alleen voor bij personen zonder CU.
fMRI onderzoeken laten gereduceerde amygdala activatie zijn tijdens het verwerken van angstige
gezichtsexpressies in DBD/hoge CU t.o.v. controlegroep; significante verschillen tussen subtypen.
Dadds: verstoorde aandacht-voor-ogen hypothese
Kinderen met gedragsproblemen en CU-kenmerken laten tekorten zien in de automatische toewijzing van
aandacht aan emotioneel opvallende aanwijzingen, mogelijk gerelateerd aan amygdala disfunctie.
Bedford et al.: sub-normale gezichtsherkenning van pasgeborenen na 5 weken voorspelt CU-kenmerken na 2,5
jaar (gemeenschapssteekproef).
Empathiestoornissen
Gebrek aan empathie komt ook voor bij de veel grotere groep met antisociaalgedrag; bij kinderen zonder CU-
kenmerken. Wat is de aard/oorzaak van empathiegebrek bij ODD/CD-kinderen en jeugdigen met of zonder CU-
kenmerken? Hypothesen:
- Subtype met CU-kenmerken basale ongevoeligheid voor stress-cues (angst, verdriet) vanwege onder-
actieve amygdala en/of verminderde aandacht voor stress-cues;
, - Subtype zonder CU-kenmerken vijandigheid, negatieve attributies, angst in combinatie met
regulatieproblematiek, mogelijk gerelateerd aan afwijkingen in (pre)frontale hersengebieden (OFC, ACC)
en/of overactieve amygdala.
Empirisch bewijs
Emotieherkenning: DBD/CU+ kinderen en jeugdigen vertonen selectieve tekorten in het herkennen van angst
en verdriet.
Emotionele responsiviteit: DBD/CU+ kinderen en jeugdigen vertonen geringe autonome reactiviteit tijdens het
kijken naar expressies van angst/verdriet.
Perspectief nemen: weinig bewijs voor verminderde perspectief name bij DBD kinderen en jeugdigen met CU-
kenmerken. Niet spontaan bij volwassen-psychopaten, wel intact.
Duidelijke tekorten in affectieve empathie, geen duidelijke tekorten in cognitieve empathie.
ODD/CD jongens die behoren tot het meer angstige subtype vertonen selectieve tekorten in faciale imitatie van
boze (niet blije) emotionele gezichten.
ODD/CD jongens die behoren tot het meer angstige type vertonen selectieve tekorten in het meevoelen met
negatieve (niet positieve) emoties van anderen.
Regulatie speelt een rol in het empathisch functioneren van ODD/CD met comorbide angst bij ‘high-impact’
stimuli.
Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD). 6 of meer symptomen van aandachtstekort in de
afgelopen 6 maanden: onvoldoende aandacht voor details/achteloze fouten in schoolwerk; moeite de aandacht
bij taken te houden; lijkt niet te luisteren als hij/zij direct wordt aangesproken; volgt aanwijzingen niet op/komt
verplichtingen niet na; moeite met organiseren van taken/activiteiten; heeft afkeer van taken die langdurige
aandacht vereisen; raakt vaak dingen kwijt; wordt gemakkelijk afgeleid; is vergeetachtig bij dagelijkse
bezigheden.
6 of meer symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit: beweegt vaak onrustig met handen en voeten/draait op
zijn/haar stoel; staat vaak op in situaties dat men moet blijven zitten; rent vaak rond/klimt overal in; kan
moeilijk rustig spelen; is vaak ‘in de weer’; praat aan een stuk door; gooit het antwoord er al uit voordat de
vraag is afgemaakt; heeft moeite op zijn/haar beurt te wachten; verstoort vaak bezigheden van anderen en
dringt zich op.
3 subtypen:
- ADHD primair aandachtstekort
- ADHD primair hyperactief-impulsief
- ADHD gecombineerd type
Aandacht en inhibitie problemen bij ADHD en DBD = overlap in problematiek.
Prevalentie: 3-7% onder schoolkinderen (DSM); 5% onder kinderen 4-17 jaar (ander onderzoek). Comorbiditeit
(NJI): ADHD/ODD 35-70%; ADHD/CD 30-50%.
Barkley’s (1997) model van gedragsinhibitie. Cognitieve controle als kernprobleem, gerelateerd aan
afwijkingen in de prefrontale cortex. Executieve functiestoornissen het gevolg van dit kernprobleem.
Verstoringen in de PFC leiden tot verstoringen in de motorische functies (inclusief spraak), in de planning, het
niet kunnen gebruik van contextuele informatie, verminderde regulatie en flexibiliteit.
Onderzoek: lang niet alle kinderen hebben problemen met cognitieve controle problemen met motivatie en
de anticipatie op beloning. Meerdere neurobiologische paden die leiden tot ADHD. Op gedragsniveau dezelfde
symptomen (aandachtsproblemen, impulsiviteit); op neurocognitief niveau problemen in inhibitie of in de
motivatie (verschillende hersencircuits die actief zijn).
Gedrag Aandacht/impulsiviteit Aandacht/impulsiviteit
Cognitie Cognitieve controle Motivatie/beloning
Respons inhibitie Uitstel van afkeer
Hersenen Dorsale frontostriatale circuit Orbito-fronto-striataal circuit
Inhibitie meten a.d.h.v. de Go/no-go taak cognitieve controle.
Motivatie/beloningsverwerking Monetary incentive delay task (hoe reageren personen op een beloning).
Neuroanatomie. Dorsolaterale fronto-striataal circuit omvat gebieden in PFC, ACC en striatum = cognitieve
controle. Orbito-fronto- striataal circuit omvat gebieden in PFC, ACC, striatum, limbisch systeem (amygdala) en
nucleus accumbens = motivatie.
Veel overlap; dopamine speelt in beide circuits een rol.
Striatum: feedback-loops motorisch system betrokken bij gecontroleerde beweging, motivatie en hogere
cognitieve processen. Onderdeel van de basale ganglia: ontvangt input van alle corticale gebieden en
projecteert op die delen van de frontale cortex die verantwoordelijk zijn voor het plannen van de motorische
beweging. Afwijkingen leiden tot problemen in motoriek. Werkt samen met het cerebellum welke
verantwoordelijk is voor het verbeteren van precisie van beweging.
Onderzoek: baan van cerebellum naar de frontale cortex, van belang voor de timing.
Wat weten we over empathieproblemen bij ADHD? Barkley veronderstelde dat neurocognitieve tekorten in
aandacht en inhibitie bij kinderen en jeugdigen met ADHD kunnen leiden tot empathieproblemen.