De Bruyn, E. E. J., Ruijssenaars, A. J. J. M., Pameijer, N. K., & Van Aarle, E. J. M. (2016). De Diagnostische Cyclus: Een praktijkleer (negende druk). Leuven: Acco
Hoofdstuk 1 – Inleiding
1.
1.1. Doelstelling van dit boek
- In de klinische psychodiagnostiek wordt informatie verzameld over de cliënt en diens
omgeving met het oog op het ontwerpen van de meest adequate aanpak van problemen die
door de cliënt zelf of diens omgeving zijn gesignaleerd
- Als professioneel handelen is de diagnostiek te beschrijven als een zoek- en beslissingsproces
dat in dialoog met de cliënt en diens omgeving wordt uitgevoerd
1.2. De noodzaak van opleiding
- Voorheen vooral nadruk op kennis van en vaardigheid in het afnemen van tests en het
interpreteren van de resultaten, waardoor diagnosticus in geval van complexe beslissingen
veelal beroep bleef doen op eigen ervaring en intuïtie (= klinisch ongewapend oordeel),
houdt in dat diagnosticus geen expliciet beroep doet op methodologische principes of
systematische procedures die voorkomen dat er fouten en onterechte vertekeningen in het
oordeel optreden
- Noodzaak van opleiding in diagnostische besluitvorming komt naar voren in drie
ontwikkelingen in gedragsonderzoek:
o Onderzoek naar kwaliteit van ongewapende oordeel
Leidt tot tekorten en vertekeningen
o Ontwikkelingen in besliskunde
Procedures ontwikkeld om rationeel verantwoorde beslissingen te nemen
o Ontwikkelen van prescriptieve kaders ten behoeve van de professionele diagnostiek
Concretiseert een duidelijke visie op wat wel en niet voldoet aan de eisen
van verantwoorde diagnostiek
Laat toe heuristische procedures te ontwerpen die sturing geven aan DP
1.3. Pretenties en beperkingen
- Diagnostiek maakt deel uit van gedragswetenschap, derhalve is de wetenschappelijke basis
(bijv. harde cumulatieve kennis) nog beperkt en volop in ontwikkeling. Daarnaast worden
verschijnselen vanuit zeer uiteenlopende zienswijzen bestudeerd
- Diagnosticus is afhankelijk van de hulpmiddelen die tot zijn beschikking staan; inhoudelijke
theorieën over het ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag, kennis over normale en
afwijkende ontwikkelingspatronen, instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in
kaart te brengen en statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken
- Empirisch-analytische aanpak = handelen van de diagnosticus verloopt volgens regels die
door hem zelf geëxpliciteerd kunnen worden, hierdoor wordt het handelen transparant en
kan het in principe aan toetsing door hem of door anderen worden onderworpen
, Hoofdstuk 2 – Uitgangspunten
2.
2.1. Wetenschappelijke diagnostiek
- Wetenschappelijke diagnostiek = algemene menselijke grondstructuur van het
probleemoplossend omgaan met persoonlijkheids- en gedragsproblemen, gecombineerd
met wetenschappelijk-empirische kennis
- Specifieke van de empirische benadering is dat veronderstellingen over de werkelijkheid aan
de feiten (resultaten van onderzoek) worden getoetst op een wijze die herhaalbaar is
- De Groot & Snijders (1950-1952) benadrukten in de diagnostiek de empirische toetsing
van hypothesen die betrekking hadden op observeerbare gedragsaspecten van de persoon
- Hofstee (1980) radicalisering van bovenstaand standpunt, onderzoekstheorie. De
wetenschappelijkheid van een uitspraak ligt in de intentie ervan
- De Groot (1950) Empirische cyclus = psychodiagnostische cyclus waarin de diagnosticus de
algemene denkschema’s van inductie, deductie en toetsing toepast (als fasen in empirische
cyclus, al dan niet voorafgegaan door observatie en afgesloten met evaluatie)
- Diagnostiek kan in de praktijk niet altijd voldoen aan eisen van wetenschappelijk handelen;
o Enerzijds toepassingsgebied van gedragswetenschap
Toepassen van verklaringsschema’s van verschillend inhoudelijk en formeel
niveau op een individuele problematiek
o Anderzijds onderdeel van hulpverlening
Beslissing om een instrument niet te gebruiken indien dit het vertrouwen
van de cliënt in de diagnosticus als hulpverlener zou ondermijnen
- Van Strien (1984), een diagnosticus is wetenschappelijker naarmate hij:
o Explicieter werkt met theorieën en de verschillende theorieniveaus verbindt
o Bewust rekenschap geeft wanneer wel en niet te kiezen voor bepaalde theorie
o Duidelijker de denkstappen vastlegt die leiden tot het advies
o Onderzoek doet naar waarde van theorieën voor problemen en effect van ingrepen
o Resultaten van het eigen werk uitwisselt met collega’s
2.2. Verschillende foutenbronnen
- De alledaagse diagnostische situatie is doorgaans te typeren als een voorbeeld van een slecht
gedefinieerd beslissingsprobleem (theoretische, methodologische, instrumentele en
ervaringskennis fungeren meestal als inspiratiebron voor denkproces diagnosticus, zelden als
kant-en-klare oplossing)
- Belang van onderzoek naar kwaliteit en foutenbronnen voor diagnostische praktijk:
o Onderzoek naar wijze waarop mensen met kansen en waarschijnlijkheden omgaan
Wanneer twijfelachtige casus, dient diagnosticus literatuur en gegevens op te
zoeken. Literatuur gebaseerd op incidentiele steekproef…daardoor diagnosticus
gedwongen om kansen subjectief in te schatten
!! wanneer mensen schatten en redeneren met kansen, wijken zij af van wat
logisch dan wel statistisch voorgeschreven wordt
o Onderzoek naar vuistregels en heuristieken die mensen doorgaans volgen
Onderzoek naar wáárom mensen afwijken…
Tversky en Kahneman (1974) en NL Schroots, Akkerman en De Groot (1978):
Beschikbaarheidsheuristiek = mensen hebben de neiging de kans op het optreden
van een verschijnsel hoger in te schatten naarmate zij met minder moeite
voorbeelden voor de geest kunnen halen.
Tevens de neiging vooral informatie op te zoeken die eigen opvatting ondersteunt
o Onderzoek naar de kwaliteit van professionele diagnostiek
Diagnostici blijken ook weinig te leren van praktijkervaring
Fouten en vertekeningen komen in elke fase van diagnostisch proces voor
, Diagnostici moeten hun eigen handelen reflecteren, evalueren en verbeteren
2.3. Besliskundige ondersteuning
- Beslissingsprobleem is keuzeprobleem waarbij verschillende opties verschillende
consequenties kunnen hebben met betrekking tot het doel
- Descriptieve beslissingstheorie hoe het oordelen en beslissen feitelijk verloopt, verklaring
- Normatieve beslissingstheorie schrijft voor hoe beslisser formeel te werk moet gaan op
basis van aantal rationele axioma’s
- Toepassing van normatieve beslissingstheorie vindt plaats in de besliskunde = een
verzameling van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in verschillende
stappen van het beslissingsproces het best kan handelen met het oog op het te bereiken doel
- Diagnostisch beslissingsproces = proces waarin opties en consequenties geformuleerd en
geëvalueerd worden
2.4. Prescriptieve diagnostiek
- Prescriptief = voorschrift, hoe dingen gedaan zouden moeten worden
- Westmeyer (1972): normatieve diagnostiek = methodologie die zich bezighoudt met het
funderen, formuleren en onderzoeken van diagnostische regels en procedures. Richt zich op
vragen als “wat is feitelijk een diagnose? Is het mogelijk en redelijk voorschriften voor de
diagnosticus te formuleren? In hoeverre kan het diagnostisch proces door deze voorschriften
gereguleerd worden?”
- Drie redenen om voor term prescriptief te kiezen in plaats van normatief:
o Bij Westmeyer heeft de term normatief een algoritmische betekenis, niet heuristisch
o In besliskunde wordt normatief ook algoritmisch gebruikt
o In besliskunde wordt prescriptief gebruikt voor beslissingsondersteuning in
complexe, naturalistische situaties
- Prescriptieve diagnostiek = leer van de diagnostiek, de fundering van spelregels wordt
gezocht in het analyseren en blootleggen van de grondkenmerken van het professionele
diagnostisch proces en hoe de diagnosticus (gegeven deze grondkenmerken) het beste het
diagnostisch proces vorm kan geven
- In Nederland worden modellen die op de empirische cyclus zijn georiënteerd vaak aangeduid
als hypothesetoetsende diagnostische modellen
Hoofdstuk 3 – De Diagnostische Cyclus
3.
3.1. Van hulpvraag tot cyclus
3.1.1. Hulpvraag, vraagstelling, ,onderzoeksvraag en type diagnostisch onderzoek
- Niet elke hulpvraag is een diagnostische hulpvraag
- Diagnostische hulpvraag van cliënt (C) wordt gezamenlijk met diagnosticus (D)
geherformuleerd tot een vraagstelling
- Hulpvraag (C) type diagnostische hulpvraag (D) type vraagstelling (C en D) type onderzoek (D)
3.1.2. Diagnostische hulpvraag en diagnostisch scenario
- De geordende sequentie van typen onderzoek wordt diagnostisch scenario genoemd
- Doel van diagnostisch onderzoek is antwoord geven op de hulpvraag, om iets te kunnen
zeggen over hoe men om moet gaan met een kind, is het noodzakelijk om te weten welke
problemen er aanwezig zijn. Daarom heeft diagnostisch scenario nooit willekeurige volgorde
- Verhelderend (VHD) Onderkennend (ODK) Verklarend (VKR) Indicerend (IDC)
- Het diagnostisch scenario begint altijd met het verhelderen van de hulpvraag, omdat de
diagnostische hulpvraag van de cliënt het onderzoek stuurt
, - 0-Scenario = wanneer na verheldering van de hulpvraag niet overgegaan wordt op een
volgend type onderzoek
- 1-Scenario = wanneer na verheldering overgegaan wordt op één type onderzoek
- 2-Scenario = wanneer na verheldering overgegaan wordt op twee type onderzoeken
- 3-Scenario = meest volledig, wanneer alle stappen van de cyclus worden doorlopen
o Diagnosticus kan alleen scenario toepassen als ook de cliënt alle stappen als
noodzakelijk ervaart voor het adequaat beantwoorden van de hulpvraag
3.1.3. Verschillende typen diagnose en typen diagnostische hypothese
- Diagnose twee betekenissen:
o als onderkenning van een stoornis
o als verklaring voor het probleem van een stoornis
- Hypothese = voorlopige uitspraken die nog aan feitenmateriaal getoetst moeten worden
o Verhelderend, onderkennend, verklarend of indicerend
o In empirische cyclus vooral verklarende hypothesen die getoetst worden
3.2. De Diagnostische Cyclus
- Het beantwoorden van hulpvragen is geen rechtlijnig proces zoals hierboven weergegeven,
maar vergt vaak (meermaals) herhaling van scenario’s, dwingt daarom een cyclisch verloop
o Of diagnosticus besluit om door te gaan, terug te gaan of de stap te herhalen hangt af
van de zekerheid van de informatie. Bij herhaling wordt de bron van onzekerheid
achterhaald.
o Ondanks de richting van het proces, de informatie van de uitgevoerde stap dient als
uitgangspunt voor de volgende. Elke stap levert een conclusie op.
- Daarnaast dienen de veronderstellingen en ideeën van de diagnosticus in elke stap van het
proces te worden getoetst (empirische cyclus)
3.2.1. Klachtanalyse
- Klachten van de cliënt en diens omgeving vormen natuurlijke ingang diagnostische proces
- Uitspraken die aangeven dat situatie of gedrag van de cliënt, of de gevolgen daarvan, door de
cliënt als negatief ervaren worden
- Weerspiegelen ervaringen en belevingen
- Diagnosticus verzamelt de klachten en gaat na of de verwoording ervan ook daadwerkelijk
overeenkomt met wat de cliënt bedoelt
- Diagnosticus gaat in samenspraak met de cliënt na welke diagnostische hulpvraag aan de
klachten tegemoet zou kunnen komen
Verhelderende Diagnose = ordening van klachten die door cliënt onderschreven en
herkend worden en waarop diens hulpvragen betrekking hebben
3.2.2. Probleemanalyse
- Problemen = situaties of gedragingen van de cliënt waarover de diagnosticus op empirische
of theoretische gronden kan aannemen dat er sprake is van voor cliënt ongunstige toestand
- Ongunstig betekent dat de psychosociale aanpassing en ontwikkeling van de cliënt verstoord
zijn of dreigen te worden
- Kan betrekking hebben op afzonderlijke situaties of gedragingen en groepen van gedragingen
- Verband tussen klachten en problemen, controleert correspondentie, groepeert en benoemt
problemen, taxeert de ernst ervan
Onderkennende diagnose = benoeming van het probleem of de problemen, in
terminologie die door het forum van diagnostici onderschreven kan worden