100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
AFPF alle lesdoelen blok 1 gezondheid. €7,44   In winkelwagen

Antwoorden

AFPF alle lesdoelen blok 1 gezondheid.

 25 keer bekeken  0 keer verkocht

Uitgebreid uitgewerkte lesdoelen van anatomie, fysiologie, pathologie farmacologie (AFPF). Met o.a. cellen, afweer, genetica, huid en ademhaling.

Voorbeeld 4 van de 34  pagina's

  • 28 juni 2020
  • 34
  • 2019/2020
  • Antwoorden
  • Onbekend
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (115)
avatar-seller
alettasmit
AFPF – blok 1 gezondheid
inleiding in cellen, weefsels en regulatie

LEERDOELEN
 Een beschrijving geven van de complexiteitsniveaus van structuren in het lichaam
Cellen: de kleinste onafhankelijke eenheden
Weefsels: cellen met dezelfde vorm en functie
Organen: verschillende soorten weefsels die een specifieke functie uitoefenen
Orgaanstelsels/systemen: een aantal organen en weefsels die samen bijdragen aan een of meer vitale functies
Een organisme bestaat uit orgaansystemen bestaat uit organen bestaat uit weefsels bestaat uit cellen.

 Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’
Het milieu intérieur of inwendig milieu is de extracellulaire lichaamsvloeistof, meer specifiek het interstitium, de ruimte
buiten de cellen van een weefsel, in een meercellig organisme dat een stabiele beschermde omgeving biedt voor weefsels
en organen.
Selectieve permeabiliteit zorgt ervoor dat de chemische samenstelling van de vloeistof in de cellen anders is dan die van
de interstitiele vloeistof waar ze in drijven.
Homeostase: relatief stabiele toestand. Letterlijk ‘zonder verandering’ maar in feite beschrijft de term een dynamische,
zich voortdurend veranderende situatie waar een veelvoud van fysiologische mechanismen en metingen steeds binnen
nauwe grenzen blijft.

 Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken
Negatieve feedback: indien een variabele stijgt laat negatieve feedback het dalen en andersom tot weer het normale
niveau is bereikt (homeostase). Bv op peil houden van lichaamstemperatuur.
Positieve feedback: de stimulus doet de respons progressief toenemen zodat, zolang de stimulus aanhoudt, de respons
progressief wordt versterkt. Bv baarmoedercontracties tijdens bevalling
Negatieve feedback komt veel vaker voor dan positieve feedback

 De functies van de transportsystemen in het lichaam beschrijven
Transportsystemen zorgen ervoor dat alle lichaamscellen in verbinding staan met zowel mogelijke ondersteunende
stoffen alsook de mogelijkheid bieden om afvalproducten af te scheiden.

 Een opsomming geven van mechanismen die vaak tot ziekte leiden
Door een factor of een combinatie ervan:
 Genetische afwijkingen, al dan niet door overerving verkregen
 Infectie door micro-organismen zoals bacteriën, virussen, microben of wormen
 Chemicaliën
 Ioniserende straling
 Fysiek trauma
 Degeneratie (door overmatig gebruik of veroudering)

 Een definitie geven van de termen etiologie, pathogenese en prognose
Etiologie: oorzaak van ziekte
Pathogenese: de aard van het ziekteproces en de effecten daarvan op het normaal functioneren van het lichaam
Prognose: de verwachte afloop

 Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie
Diffusie: moleculen verplaatsen zich
van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie
Osmose: water verplaatst zich
van een plaats met een lage concentratie ogeloste stoffen naar een plaats met een hoge concentratie opgeloste stoffen

, extra: Isotoon (letterlijk gelijke druk) verwijst naar een oplossing waarvan het aantal opgeloste deeltjes per liter gelijk is
aan die van een andere oplossing. Gerelateerde termen zijn hypotoon (lagere druk) en hypertoon (hogere druk).
 met behulp van deze begrippen uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen
compartimenten van het lichaam
Als moleculen door een celmembraan kunnen is er sprake van diffusie. Als de deeltjes te groot zijn om door het
membraan heen te gaan komt er een verschil in osmotische druk waardoor de vloeistof uit de dunnere oplossing naar de
meer geconcentreerde oplossing gaat.

 Een definitie geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof
Intracellulaire vloeistof: de lichaamsvloeistoffen die zich binnen in de lichaamscellen bevinden (ICF bij de mens is 70%
van het lichaamswater)
Extracellulaire vloeistof: lichaamsvloeistof die zich buiten de lichaamscellen bevindt. Zowel tussen de cellen (interstitiële
vloeistof) als bloed, plasma, lymfe, cerebrospinale vloeistof. (ECF bij de mens is 30% van het lichaamswater)

 De structuur beschrijven van de plasmamembraan
Een cel bestaat uit een plasmamembraan met daarin organellen in cytosol (waterige vloeistof). De membraan bestaat uit
twee lagen fosfolipdien met daarin eiwitten en suikers. Deze fosfolipide moleculen hebben een kop en een staart. De kop
heeft een elektrische lading en is hydrofiel (wateraantrekkend); de staart heeft geen lading en is hydroffob
(waterafstotend). Ze liggen naast elkaar in twee aan elkaar gespiegelde rijen met de koppen naar buiten. De staarten
vormen binnenin een waterafstotende laag

 De functies beschrijven van de belangrijkste organellen
Celorganellen zitten in het cytoplasma. De celkern is geen organel.
1. Kern (nucleus)
Dit is het grootste organel en omgeven doorkernmembraan waardoor stoffen in en uit de kern kunnen. Het bevat het
DNA. Binnenin de kern zit een nucleolus.

2. Mitochondriën
Dit zijn de belangrijkste celorganellen. Ze verzamelen energie en geven het af als dat nodig is
Ze voeden zich met glucose en zuurstof.
Eén molecuul glucose levert 2 pakketjes energie.
Met zuurstof erbij (er kan aërobe verbranding plaats hebben) levert het wel 38 pakketjes energie.
Aërobe verbranding is verbranding met zuurstof.
Anaërobe verbranding is zonder zuurstof.

3. Lysosomen
Dit zijn de opruimers van de cel. Ze zorgen voor:
-afbraak van koolhydraten en vetten
-opname van afval (fagocytose)
-en het afvoeren van het vuil uit de cel (exocytose).

4. ER
Endoplasmatisch: in het plasma dieper in de cel (dus bij de kern)
Reticulum: netwerk
Dus het netwerk in het endoplasma heet ER.

Er zijn 2 soorten ER: glad en grof.

5. Ribosomen
Ribosomen liggen in het ER dat grof is. Hier vindt worden eiwitten gemaakt (=eiwitsynthese). Hoe weet het ribosoom
welk eiwit hij moet maken? Stel er is een enzym nodig. Het DNA kopieert dan een stukje van zichzelf: RNA. Dit spiraaltje
RNA laat aan de ribosomen zien wat ze moeten maken. De ribosomen maken het en geven het daarna aan het golgi-
apparaat.
Alle soorten ribosomen doen aan eiwitsynthese.

, Als de eiwitten bedoelt zijn voor de cel zelf dan worden ze gemaakt door de losse ribosomen in de cel. Als ze nodig zijn
buiten de cel dan worden ze gemaakt door de ribosomen in het ER omdat die het door kunnen geven aan het golgi-
apparaat die ze kan vervoeren.

6. Golgi-apparaat
Dit vervoert het eiwit naar de buitenkant van de cel en werkt het eruit.
Actief membraantransport: enzymatische pomp
: kalium/natrium pomp
7. Cytoskelet
Bestaat uit een uitgebreid netwerk van miniscule eiwitvezels

 Overeenkomsten en verschillen aangeven van actief, passief en bulktransport van stoffen door de
celmembraan heen
Passief membraan-transport gaat van een hoge naar een lage concentratie (in andere woorden: de stoffen verplaatsen
zich met de concentratiegradiënt mee tot evenwicht is bereikt)

Actief membraan transport
Actief membraan transport gaat tegen hun concentratiegradient in, dus van een lagere naar een hogere concentratie. Dit
kost energie.

Bulktransport
Als de deeltjes te groot zijn om door het membraan te passeren kunnen ze zich verplaatsen dmv pinocytose (opname van
vloeistof in de cel) of fagocytose (wordt door de cel opgenomen en vertreerd).

 De structuur en functies beschrijven van epitheel, bindweefsel en spierweefsel
Epitheel bestaat uit een enkele laag identieke cellen meestal bedoelt voor absorptie of secretie.
Bindweefsel is van alle weefsels het ruimst aanwezig in het lichaam. De cellen liggen niet dicht op elkaar dus er is veel
intracellulaire substantie, de matrix. Ze zitten in alle organen als ondersteuning voor het gespecialiseerde weefsel. Er zijn
verschillende typen.
Spierweefsel kan zich samentrekken en weer ontspannen hetgeen beweging mogelijk maakt. Spiercontractie vereist
bloed om zuurstof te brengen en afval af te voeren.

 De structuur en functies van membranen samenvatten
Epitheliale membranen
Bladen van epitheel en steunweefsel (bindweefsel) die dienen als bekleding voor interne holten bijv. de slijmvliezen en
huid.
Synoviale membranen
Bestaan uit losmazig bindweefsel en elastische vezels. Ze scheiden synoviale vloeistof af die de gewrichten smeert en
voedt

 De structuur en functies van exocriene klieren vergelijken met die van endocriene klieren
Klieren zijn groepjes epitheelcellen met een specifiek uitscheidingsproduct
Exocrien: scheiden hun product uit aan het epitheeloppervlak van een hol orgaan, direct of via een klierbuis (mucus,
speeksel, oorsmeer)
Endocrien: scheiden product (meestal hormonen) uit in bloed en lymfe

 Een definitie geven van de richtingsaanduidingen in de anatomie
Mediaal dichter bij de middenlijn
Lateraal verder van de middenlijn
Proximaal dichter bij bepaald aanhechtingspunt van een ledemaat of oorsprong van een lichaamsdeel
Distaal verder van een bepaald aanhechtingspunt van een ledemaat of oorsprong van een lichaamsdeel.
Bv scheenbeen ligt ligt distaal van het dijbeen.
anterior of ventraal dichter bij de voorzijde van het lichaam
posterior of dorsaal dichter bij de achterzijde van het lichaam
superior of craniaal dichter bij het hoofd
inferior of caudaal verder van het hoofd, dichter bij het bekken. Alleen van toepassing op lichaamsdelen die
boven het bekken liggen.

,  De beenderen benoemen van figuur 3.30 en 3.32.




 De vier lichaamsholten benoemen en de inhoud benoemen van de borstholte en de buikholte
De organen van het lichaam bevinden zich en worden beschermd in vier holtes:
De schedelholte, thoraxholt, buik- en bekkenholte.
Borstholte:
 de trachea, 2 bronchi, 2 longen
 hart, aorta, vena cava superior, en inferior en talloze andere bloevaten
 lymfevaten en klieren
 oesophagus (slokdarm)
 belangrijke zenuwen

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper alettasmit. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,44. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67474 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€7,44
  • (0)
  Kopen