COGNITIEVE PSYCHOLOGIE
H1 Situering en overzicht
1.1 Situering in de cognitieve psychologie
Cognitieve psychologie is de wetenschappelijke studie van mentale processen, zoals waarneming,
geheugen, aandacht, leren, denken en taal. Het is een basisdiscipline van de psychologie.
1.1.1 Oorsprong van het woord
Het woord ‘psychologie’ is de samenvoeging van het Griekse psyche, wat levensadem betekent, en
logos, wat kan worden omschreven als verklaring, rede of leer. Psychologie kan vertaald worden met
leer van de ziel.
Het woord ‘cognitie’ is afgeleid van het Latijnse cognoscere, wat leren, kennen, onderzoeken, bewust
zijn van en herkennen kan betekenen. In de psychologie wordt de term losjes gebruikt; bijna als
synoniem voor mentaal.
1.1.2 Korte geschiedenis
De psychologie werd pas op het einde van de 19 e eeuw erkend als een zelfstandige
wetenschappelijke discipline, terwijl het denken van mensen over mensen vermoedelijk reeds
gebeurde vanaf het ontstaan van de mensheid.
In de tijdslijn van de psychologie kunnen drie grote perioden
onderscheiden worden: wijsgerige psychologie, gedragspsychologie
en cognitieve psychologie.
Het studieobject van de wijsgerige psychologie vormde het mentale leven van de mens dat
beschreven en verklaard werd in abstracte en doelgerichte termen. De typische onderzoeksmethode
van deze psychologie was de introspectie: de systematische zelfwaarneming.
Psychologie werd een gedragswetenschap. Het studieobject was het uiterlijk waarneembare gedrag
dat verklaard werd in termen van puur materiële processen: stimulus – respons. Gedrag is een
reactie op een prikkel in de omgeving. In deze visie bestaat er geen verschil tussen fysica, biologie en
psychologie. Deze visie kreeg de naam fysicalistisch reductionisme. Als wetenschappelijke methode
fungeert het experiment, bij voorkeur met dieren.
In 1956 start de zogenaamde cognitieve revolutie. De cognitieve psychologie bestudeert aspecten als
perceptie, geheugen, aandacht, leren, denken en taal. Als methode wordt het experiment gebruikt.
De cognitieve psychologie wordt gedomineerd door de ‘information processing approach’. Daarin
wordt de mens, naar analogie met de computer, als een informatieverwerker beschouwd. De
cognitieve processen worden gezien als een geordende opeenvolging van verwerkingen van
informatie.
1.1.3 Visie op de mens
De geschiedenis van de psychologie kan eveneens worden opgevat als een intellectuele strijd tussen
mensbeelden. In het materialistisch-mechanistische mensbeeld wordt de mens beschouwd als een
puur stoffelijk wezen, waarbij alles, ook psychische processen, verklaard worden in materiële
termen. Het geheel is daarbij niets meer dan de optelsom van de delen. In het mentalistische
mensbeeld wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen lichaam en geest. De geest, ‘het
bewustzijn’, volgt andere wetten dan het lichaam. Hierbij is het geheel meer dan de som der delen
en kunnen mensen niet los van hun omgeving bestudeerd worden.
1
,Twee argumenten die pleiten voor de materialistische visie:
Er is onweerlegbaar aangetoond dat vele psychische verschijnselen een lichamelijke basis
hebben. Denk bijvoorbeeld aan de beeldvormingstechnieken.
Kunstmatige intelligentie heeft als doel het ontwerpen van intelligente machines die kunnen
wedijveren met de intelligentie van de mens. Hierin zit serieuze vooruitgang.
Twee argumenten die pleiten voor het mentalistische mensbeeld:
De biologische psychologiën zijn er nog steeds niet in geslaagd een geïntegreerde theorie op
te stellen over het menselijk gedrag.
Een verklaring van menselijk gedrag in termen van neuronen is te complex en te
gedetailleerd om op een adequate wijze ons gedrag te verklaren.
De cognitieve psychologie bevindt zich tussen beide visies. Sommige onderzoekers neigen meer de
ene kant op, en andere onderzoekers weer de andere kant. Vele hedendaagse cognitieve theorieën
worden gecomplementeerd en ondersteund door neurologische bevindingen.
1.2 Overzicht van het vakgebied
1.2.1 Overzicht van de psychologie
De verschillende benamingen zijn deels terug te voeren tot verschillen in toepassingsgebied. Er zijn
een aantal basisdisciplines die de kern vormen van het vakgebied:
Biologische psychologie: bestudeert de biologische basis van ons gedrag. Biopsychologen
gaan ervan uit dat gedrag gedeeltelijk overgeërfd wordt. De evolutietheorie staat centraal in
deze basisdiscipline.
Cognitieve psychologie: de studie van de afzonderlijke psychische functies en processen.
Deze functies en processen worden onafhankelijk van de persoon en de situatie bestudeerd,
meestal via experimenteel onderzoek.
Ontwikkelingspsychologie: bestudeert het gedrag in de verschillende levensfasen.
Persoonlijkheidspsychologie: interesseert zich voor de mens als individu, voor datgene
waarin zij verschillen van anderen; hun persoonlijkheid. Soms wordt de term differentiële
psychologie gebruikt, om de nadruk te leggen op de verschillen tussen mensen.
Sociale psychologie: de studie van het gedrag van mensen in relatie tot anderen en in relatie
tot hun omgeving. Sociaal psychologen zijn vooral geïnteresseerd in de vraag hoe interactie
met andere personen en de omgeving het gedrag van en individu kan beïnvloeden.
Methodenleer: houdt zich bezig met de studie van de onderzoeksmethoden van het
empirisch wetenschappelijk onderzoek en de valstrikken waarin een onderzoek verward kan
raken bij de studie van het menselijk gedrag.
1.2.2 Overzicht van de cognitieve psychologie
De studie van de waarneming omvat alle processen tussen het
presenteren van een fysische prikkel en de psychische beleving
van deze prikkel. Sensorische processen zetten de energievorm
waarvoor de sensor gevoelig is om tot elektrische impulsen die
via de zenuwbanen naar de hersenen worden geleid. Op dit
moment kun je nog niet spreken van over herkenning of
interpretatie van de prikkel. Perceptuele processen houden de
interpretatie in van het resultaat van de sensorische processen.
Perceptuele processen geven aanleiding tot interpretatie en
ervaring. Deze interpretatie kan gebeuren aan de hand van de
datagestuurde bottom-upverwerking en de kennisgestuurde top-
down verwerking.
2
,De interactie tussen datagestuurde en kennisgestuurde verwerking is het meest uitgesproken
wanneer we aandacht besteden aan een stimulus uit onze omgeving.Het menselijk
informatieverwerkingssysteem maakt gebruik van een filter. Dit mechanisme, selectieve aandacht,
stelt de mens in staat om snel en aangepast te reageren ondanks de veelheid aan binnenkomende
informatie.
Het bewustzijn, de mogelijkheid om na te denken over het verloop en de inhoud van een cognitief
proces is moeilijk te definiëren en nog moeilijker te meten.
Het menselijk geheugen is de capaciteit om informatie op te slaan, te bewaren en op te halen. Het
standaardmodel onderscheidt drie structuren: het sensorisch, kortetermijn- en
langetermijngeheugen. Deze zijn van elkaar te onderscheiden qua capaciteit, duur en representatie.
Er bestaat geen duidelijke definitie van intelligentie. De nadruk ligt vooral op de praktische meting.
‘Veranderen in gedrag’ is de klassieke definitie van leren. Klassieke conditionering is een vorm van
leren waarbij een respons uit een reflexmatige stimulus-responsassociatie wordt gekoppeld aan een
nieuwe, neutrale stimulus. Operant conditioneren is gebaseerd op de wet van het effect
(bekrachtiging).
Denken is het transformeren van mentale representaties. In denkprocessen wordt onderscheid
gemaakt tussen probleem-oplossend denken, redeneren en beslissingen nemen.
Taal is een systeem van symbolen en regels dat ons in staat stelt op te communiceren. Ook gebruiken
we taal om te denken, informatie op te slaan, emoties uit te drukken en zelfs om te spele.
1.2.3 Verwante wetenschappen
Filosofie is de studie van het Zijn, van fundamentele problemen van het bestaan. Logica is de
wetenschap van het geldig redeneren. In de ethiek worden vragen gesteld naar het morele handelen.
Bij antropologie wordt de mens bestudeerd in zijn totaliteit, dus niet enkel het gedrag. De nadruk ligt
daarbij op cultuur.
Computerwetenschap is de theoretische en praktische studie van computersystemen. Een belangrijk
onderdeel van cognitive science vormt artifical intelligence. Het doel van AI is het bouwen van
intelligente kunstmatige systemen.
Linguïstiek of taalkunde is de wetenschappelijke studie van de natuurlijke talen en omvat onder
andere de studie van de grammatica en de semantiek (betekenisleer).
1.3 Toepassing: pseudopsychologie
Doordat mensen met elkaar omgaan, ontwikkelen ze inzichten en verwachtingspatronen over hun
eigen gedrag en dat van anderen. Deze inzichten kun je mensenkennis noemen. Mensenkennis is
echter gebaseerd op toevallige en persoonlijke omstandigheden en mist daardoor de
betrouwbaarheid van de wetenschappelijke kennis. Mensenkennis is dijkwils geformuleerd in vage,
nietszeggende termen die waar of onwaar zijn voor iedereen. Mensenkennis doet, in tegenstelling
tot wetenschappelijke kennis, gemakkelijk uitspraken over hoe het hoort te zijn of wat iemand moet
doen om iets te bereiken. Mensenkennis is onkritisch.
3
, Psychopathologie is de studie van de paranormale verschijnselen. Paranormale verschijnselen zijn
verschijnselen die naast of buiten het normale staan; ervaringen die niet passen bij wat in onze
westerse, wetenschappelijke opvattingen als normaal wordt beschouwd.
Paranormale verschijnselen worden ingedeeld in:
- Psychische verschijnselen: bijvoorbeeld telepathie en helderziendheid. Deze verschijnselen
worden soms Extra-Sensory Perception (ESP) genoemd.
- Fysische verschijnselen: bijvoorbeeld psychokinese, klopgeleiden en uittredingen.
Momenteel is er een discussie over de ‘ganzfeld’-omgevingen die telepathie zouden faciliteren. Bij
mind-reading door middel van beeldvormingstechnieken is de uitkomst veel accurater. Hierbij is er
wel sprake van een theoretische basis.
KLINISCHE NEUROPSYCHOLOGIE
H2 De neuropsychologische praktijk
2.1 Inleiding
Een neuropsycholoog heeft kennis van neuropsychologische beelden en testmethoden. Deze zet hij
in voor de diagnostiek en behandeling van patiënten met hersenaandoeningen. Hij is bekend met het
brede scala van neuropsychologische en psychiatrische ziektebeelden die stoornissen geven in de
cognitieve functies, emoties en gedrag. Tegelijkertijd houdt hij zich bezig met wetenschappelijk
onderzoek om bij te dragen aan de kennis over de werking van de hersenen in relatie tot gedrag.
Het klinische werkveld van de neuropsychologie is relatief jong. In Nederland bestaat dit werkveld
vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw.
2.2 Het neuropsychologisch onderzoek
2.2.1 Diagnostische cyclus
Bij het verrichten van neuropsychologisch onderzoek wordt hypothesetoetsend gewerkt. De
neuropsycholoog doorloopt de diagnostische cyclus: klachtenanalyse – probleemanalyse –
diagnosestelling – indicatiestelling. Bij elke stap formuleert de neuropsycholoog hypothesen, die hij
toets met behulp van tests, gesprekken en vragenlijsten. Onder klachtenanalyse vallen de anamnese
en heteroanamnese. De probleemanalyse behelst het testonderzoek. Bij de diagnosestelling worden
de eerste twee stappen geïntegreerd om tot een conclusie te komen. Hier na wordt gekeken naar de
noodzaak van verdere diagnostiek of de mogelijkheden voor behandeling; de indicatiestelling. Niet
altijd wordt de gehele diagnostische cyclus doorlopen.
2.2.2 Verwijzing en vraagstelling
Een neuropsychologisch onderzoek begint met een verwijzing. Een heldere vraagstelling en goede
voorbereiding leiden tot een doelgericht en efficiënt diagnostisch onderzoek. Tijdens het onderzoek
formuleert de neuropsycholoog aanvullende vragen als het onderzoek daar aanleiding toe geeft.
2.2.3 Anamnese
Een anamnese is belangrijk om informatie te verzamelen over aanwezige klachten en symptomen en
het beloop hiervan. Vaak wordt begonnen met klachten die de patiënt zelf heeft en overgegaan tot
navraag van zaken die voor de vraagstelling belangrijk zijn. Met een anamnese wordt tevens een
belangrijke eerste indruk verkregen van de cognitieve vermogens en het gedrag van de patiënt. Een
anamnese is ook een middel om een werkrelatie op te bouwen met de patiënt, wat belangrijk is voor
het inspannende onderzoek dat volgt.
2.2.4 Heteroanamnese
4