Leerdoelen Vraagstukken Psychisch Functioneren
Thema 1: Diagnostiek en classificatie, het biopsychosociale model
• Definities met betrekking tot psychiatrie
o Psychiatrische ziekte: ziekte met psychische klachten en symptomen die
gepaard gaan met lijdensdruk en/of sociaal/beroepsmatig disfunctioneren of
disfunctioneren op andere belangrijke terreinen
§ Vaak ook lichamelijke symptomen
§ Disfunctie criterium (maladaptatie)
§ Psychiatrische stoornis (dus niet een probleem): als
klachten/verschijnselen niet passen bij de leeftijd, niet te corrigeren
zijn, het algemeen functioneren ernstig nadelig beïnvloeden en het
kind en/of de omgeving doen lijden en uiteindelijk mogelijk de
ontwikkeling doen stagneren (bij kinderen en jongeren)
o Psychische functies: complexe interacties tussen het individu en de
omgevingà het bewust worden van informatie uit de omgeving, deze
waarderen/wegen/toetsen aan eerdere ervaringen, leidend tot automatische
spierbewegingen en tot op de omgeving gerichte handelingen
o Psycho-educatie: uitleg over de aandoening en de behandeling, om
ziektebesef en ziekte-inzicht te verbeteren, ook gelegenheid voor patiënt om
vragen te stellen
o Syndroomdiagnose: clustering van symptomen
o Structuurdiagnose: handvat voor behandelplan
§ Includeert predisponerende, luxerende en onderhoudende factoren
§ Etiologisch model nodig
o Epifinaliteit: verschillende wegen kunnen naar eenzelfde stoornis leiden
o Multifinaliteit: eenzelfde kwetsbaarheid kan bij verschillende individuen naar
andere stoornissen leiden
o Overdracht: gevoelens die een patiënt jegens de behandelaar heeft die
berusten op onverwerkte conflictueuze gevoelens
o Tegenoverdracht: de gevoelens die de behandelaar dan weer jegens de
patiënt kan hebben die op andere zaken berusten
,• Status mentalis: eerste indrukken
o Uiterlijk:
§ Opvallende uiterlijke kenmerken
§ Leeftijdsschatting conform of jonger/ouder dan kalenderleeftijd
§ Verzorgd, onverzorgd, verwaarloosd
§ Bijzonderheden aan kleding/kapsel/make-up/etc
§ Lichaamsgeuren
o Contact en houding:
§ Contact: wijze van ontmoeten, begroeting, handdruk (aarzelend,
overrompeld, etc), wederkerigheid van contact, wel/geen contactgroei
§ Oogcontact: sociaal adequaat,
vermijdend/overmatig/wegkijkend/ontbrekend, visuele hallucinaties
suggererend
§ Houding: natuurlijk/vriendelijk/coöperatief, kil/gereserveerd,
dominant, emotioneel, veeleisend, uitdagend, angstig, gespannen,
controlerend, rigede, etc.
o Klachtenweergave:
§ Met gevoel, kortaf, onverschillig, ongemakkelijk, klagend, emotieloos,
etc.
o Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker:
§ Neutraal, sympathie, medeleven, aanstekelijkheid, overbezorgdheid,
strengheid, ontkenning, etc.
• Stresskwetsbaarheidsmodel
o Stressor: levensgebeurtenissen, kunnen grote invloed hebben
o Appraisal: proces van waarnemen en inschatten van de betekenis van de
stressor
§ Primaire appraisal: taxatie van de aard van de stressor
§ Secundaire appraisal: wat kan je eraan doen
o Stresskwetsbaarheidsmodel: na extreme stressoren ontstaan bij sommige
mensen een psychopathologische reactie, maar niet bij iedereen
§ Bepaalde kwetsbaarheid in sommige mensen
§ Oorzaak: genetisch, ervaringen in kindertijd (fysieke/emotionele
verwaarlozing, misbruik), ervaringen later in leven (chronische
somatische ziekte)
§ Blootstelling aan stressoren kan dus iemands kwetsbaarheid
aanpassen
• Coping kan juist de kwetsbaarheid verlagen
o Kwetsbaarheid kan in sommige situaties voordelig zijn: biologische
gevoeligheid voor de omgeving of differentiële susceptibiliteit
• Psychologische mechanismen en psychopathologie
o Psychopathogenese: hoe psychische factoren bijdragen aan ontstaan van een
psychiatrische stoornisà predisponerende, luxerende en onderhoudende
factoren
§ Ook betrekking tot biopsychosociaal model
o Copingstrategieën: strategieën die mensen bewust hanteren om te kunnen
omgaan met stressoren
§ Probleemgericht: situatie veranderenà geschikt voor lange termijn
, § Emotiegericht: reduceren van last van de emotieà geschikt voor
korte termijn
o Afweermechanismen: automatische, onbewuste psychische processen die het
individu beschermen tegen te heftige onlustgevoelens; zorgt voor primaire
ziektewinst, maar te lang gebruik van niet-adaptieve afweermechanismen kan
leiden tot het ontstaan van psychiatrische symptomen (alleen onderstreepte
afweermechanismen voor het tentamen)
§ Primitieve afweermechanismen: meest onbewuste reacties door het
buiten het bewustzijn te houdenà connectie met cluster B
persoonlijkheidsstoornissen
• Ageren: spanning reguleren door bijvoorbeeld automutilatie,
wensen/impulsen in gedrag uitleven
• Passieve agressiviteit: kwaadheid uiten op de manier van
vermoorde onschuld zodat je moeilijk op de agressieve
bedoelingen aanspreekbaar bent
• Splitsen: idealiseren en devalueren, een deel is fantastisch
terwijl het andere deel verschrikkelijk zou zijn
• Ontkennen: (betekenis van) een gebeurtenis ontkennen
• Hulpafwijzend klagen: klaaggedrag zonder intentie hulp te
accepteren
• Projecteren: eigen ongewenste gevoelens/gedachten aan
anderen toeschrijven
• Projectieve identificatie: projectie waarbij de ander in de
positie wordt gebracht dat deze de gevoelens/gedachten
overneemt en zich ernaar gaat gedragen
• Externaliseren: niet mijn schuld, schuld op iemand anders
afschuiven of vermeende tekortkomingen van anderen
benadrukken
• Regressie: kinderlijk gedragen
• Dissociatie: helemaal disconnected van realiteit zijn (moet vaak
op voornaam aangesproken worden anders reageren ze
helemaal niet)
o Vaak resultaat van heftig trauma
§ Neurotische afweermechanismen: veel gebruik van ratio/logicaà
connectie met cluster C persoonlijkheidsstoornissen
• Verdringen: buiten bewustzijn houden van bepaalde
gedachten/gevoelens
• Reactie formatie: tegenovergestelde doen van wat je voelt
• Ongedaan maken: een negatieve zaak proberen te
neutraliseren door een gedachte/handeling waarvan het
individu verwacht dat het een tegengesteld effect heeft (bij
dwangneurose)
• Effect isoleren: verstand op nul en doorgaan
• Rationaliseren: argumenten geven die inhoudelijk waar zijn,
maar er emotioneel niet toe doen
, • Intellectualiseren: theoretische vertogen geven die afgeleid
zijn van de oorspronkelijke moeilijkheden, vanuit feiten angst
afweren
• Verschuiven: gevoelens jegens een persoon verschuiven naar
een ander
§ Adaptieve afweermechanismen: bewust van spanning, actie
ondernemenà meer richting coping
• Beheersen: suppressie, vaardigheid om je bewust te blijven van
de problemen maar je toch op andere zaken te concentreren
tot de omstandigheden beter zijn om je met de problemen
bezig te houden
• Anticiperen: nadenken over mogelijke/komende moeilijkheden
en eventuele oplossingen daarvoor
• Sublimeren: onacceptabele impulsen omzetten in acceptabele
(bijvoorbeeld gaan sporten bij stress)
• Humor: plezier om eigen/andermans tekortkomingen zonder
te devalueren
o Emotieverwerking:
§ Primair: diep subcorticaalà basale emoties en driften
§ Secundair: limbischà emoties, emotioneel leren en complexe emoties
§ Tertiair: neocorticaalà betekenisvolle gevoelens, bewustzijnsfuncties
(cognitief)
o Psychoanalyse: Sigmund Freud
§ Theorie: onbewuste processen zijn bepalend voor het bewust denken
en voelenà onverklaarde lichamelijke klachten
• Id: wensen, verlangens, motieven met passende emotiesà
instincten
• Superego: geweten en idealenà opvoeding
• Ego: geheugen, intelligentie, afweermechanismenà regulatie
tussen id en superego
§ Omgaan met emoties: coping en afweermechanismen
o Systeemtheoretisch model: John Bowlby en Mary Ainsworth
§ Theorie: primaire behoefte is zoeken van nabijheid en veiligheid
• Voor normale ontwikkeling zijn goede affectieve banden nodig:
met opvoeders, andere volwassenen en leeftijdsgenoten
(later)
• Sociale interactie: hechting
§ Hechting:
• Veilig gehecht: 70%
o Kenmerken: positief zelfbeeld, durft zich kwetsbaar op
te stellen, vertrouwen in anderen, kunnen reflecteren
op gevoelens van zichzelf/anderen
• Onveilig gehecht, gepreoccupeerd: 10%
o Hyperactiviteit hechtingssysteem in de jeugdà
helikopter ouders die veel inspelen op behoeftes maar
het kind nauwelijks loslaten (weinig autonomie)
o Kenmerken: