Samenvatting en
aanvullende
informatie
Ontwikkelings
psychologie
2013-2014
,Inhoudsopgave
Hoorcollege 1 Visies op ontwikkeling? ...........................................................................................................4
1.1 Wat is ontwikkeling .........................................................................................................................................4
1.2 Stromingen in het kijken naar ontwikkeling .........................................................................................5
Hoorcollege 2 Lichamelijke ontwikkeling .................................................................................................. 17
2.1 Baby’s .................................................................................................................................................................. 17
2.2 Peuter en kleuter............................................................................................................................................ 21
2.3 Schoolkind......................................................................................................................................................... 23
2.4 adolescentie...................................................................................................................................................... 23
2.5 Jong volwassenen........................................................................................................................................... 27
2.6 Middelbare leeftijd ........................................................................................................................................ 27
2.7 Ouderdom ......................................................................................................................................................... 28
Hoorcollege 3 Cognitieve ontwikkeling ....................................................................................................... 30
3.1 Ontwikkelingsmodel van Piaget .............................................................................................................. 30
3.2 Sensomotorische periode kent 6 substadia ........................................................................................ 31
3.3 Preoperationele stadium (2-7 jaar)........................................................................................................ 32
3.4 Het concreet –operationele stadium (7-12 jaar) .............................................................................. 34
3.5 Formeel-operationele stadium. (vanaf 12) ......................................................................................... 35
3.6 Cognitieve ontwikkeling, leren en onderwijs ( J. Bruner) ............................................................. 38
Hoorcollege 4 Cognitieve ontwikkeling ....................................................................................................... 39
4.1 De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling ............................................... 39
4.2 Geheugen ........................................................................................................................................................... 39
4.3 Stadia van cognitieve ontwikkeling van Schaie ................................................................................. 43
Hoorcollege 5 Taalontwikkeling en morele ontwikkeling ................................................................... 44
5.1 Taalontwikkeling ........................................................................................................................................... 44
5.2 Het ontstaan van taalontwikkeling ......................................................................................................... 44
5.3 taalontwikkeling bij baby’s ....................................................................................................................... 45
5.4 Taalontwikkeling bij peuters en kleuters ............................................................................................ 47
5.5 Taalontwikkeling bij het schoolkind ...................................................................................................... 48
5.6 Morele ontwikkeling ..................................................................................................................................... 49
5.7 Morele ontwikkeling volgens Kohlberg ................................................................................................ 49
Hoorcollege 6 Sociale- en persoonlijkheidsontwikkeling .................................................................... 53
6.1 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij baby’s ........................................................................ 53
6.2 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij peuters en kleuters ............................................. 58
6.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij schooltijd................................................................. 60
Hoorcollege 7 Sociale- en persoonlijkheidsontwikkeling .................................................................... 62
7.1 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij adolescentie .......................................................... 62
7.2 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij jong volwassenen ............................................... 66
2
, 7.3 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij middelbare leeftijd............................................. 69
7.4 Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling bij ouderdom .............................................................. 70
Gebruikte literatuur .................................................................................................................................................. 74
3
,Hoorcollege 1 Visies op ontwikkeling?
1.1 Wat is ontwikkeling
Als er in de psychologie wordt gesproken over ontwikkeling gaat het over gelijksoortige
veranderingen in de psyche van individuele personen die gelijktijdig met de lichamelijke groei
optreden.
Men zegt wel dat de ontwikkeling zich voltrekt? Waarom gebruikt men het woord voltrekken?
Het is een verandering van een structuur die al in aanleg aanwezig is in de psyche en zich in een
vaste volgorde in de tijd voltrekt.
Veranderingen zijn min of meer van duurzame aard en in normale omstandigheden
onomkeerbaar. De persoon neemt toe in mogelijkheden van diverse aard, gaat meer
verscheidenheid vertonen (differentiatie). De persoon raakt beter geïntegreerd doordat zijn
activiteiten meer samenhang gaan vertonen). Beide processen, differentiatie en integratie, leiden
stapsgewijs steeds weer tot een organisatie op hoger niveau.
De lichamelijke groei heeft invloed op de psychische ontwikkeling. Toename van de
hersenfuncties maakt het mogelijk dat kinderen gaan glimlachen, lopen, praten etc. Dat noemen
we rijping.
Ontwikkeling heeft ook met leren te maken. Vooral de inhoud van het ontwikkelingsproces,
datgene wat zich ontwikkelt, heeft met leren van doen. Maar dat niet alleen: de wijze waarop
geleerd wordt (door memoriseren, nabootsen of door samenhangen te ontdekken en te
begrijpen) bepaald ook de ontwikkeling.
Ontwikkeling heeft betrekking op dynamische systemen waarin onderscheid gemaakt kan
worden tussen structuur (bijvoorbeeld het netvlies en de lens van het oog) en de functie (zien).
De structuur is dan het georganiseerde geheel waarvan de delen onderling een nauwe relatie
hebben, terwijl de functie te maken heeft met de werking van de structuur.
Conclusie
Ontwikkeling kan worden omschreven als een duurzaam, onomkeerbaar proces, dat leidt tot een
organisatie van gedrag op meer gedifferentieerd en geïntegreerd niveau en dat gebaseerd is op
groei, rijping en leren.
Gedifferentieerd: Het omvat een uitgebreid repertoire dat meer mogelijkheden van
gedrag vertoont.
Geïntegreerd: de gedragsmogelijkheden zijn in een samenhangend geheel opgenomen.
Psychische ontwikkeling is een dynamisch proces waarbij de individuele geaardheid (genetisch
vastgelegd), een autonoom rijpingsproces en de aard van de omgeving uiteindelijk bepalen welk
gedrag actueel en openbaar wordt. Dat doet niet de kalender leeftijd.
De verschijnselen die zich voordoen op een bepaalde leeftijd vertonen wel een bepaalde
ordening die bij de meeste personen van die leeftijd voorkomt (Mönks). We onderscheiden
daarin fasen.
Het beoordelen van gedragingen van mensen gebeurt meestal tegen de achtergrond van wat de
norm is passend bij een bepaalde ontwikkelingsfase.
4
,1.2 Stromingen in het kijken naar ontwikkeling
1.2.1 De evolutionaire stroming (wat onze voorouders bijdragen aan gedrag)
Het individu dat het beste is aangepast aan de omgeving heeft de grootste kans om te overleven,
zich voort te planten en daarmee zijn eigenschappen door te geven aan een volgende generatie.
Charles Darwin (1809-1882) De evolutietheorie
Boek: The Origin of Species.
De verschillende soorten van leven zijn niet als zodanig, in definitieve vorm door God
geschapen, maar door evolutie tot stand gekomen; de ene soort is uit de andere
voortgekomen als resultante van de interactie met de omgeving of in reactie op de eisen
van die omgeving. Op deze wijze draagt de sterkste soort zijn eigenschappen over aan de
volgende generatie. Dat geldt niet alleen voor lichamelijke eigenschappen, maar ook voor
gedragingen. De genen zijn niet alleen verantwoordelijk voor kenmerken als huidskleur
en kleur ogen, maar ook voor bepaalde karaktereigenschappen en sociale
gedragspatronen (voorbeeld filmpje ganzen van Lorenzo: de eerste die ik zie, volg ik)
Eigenschappen die bij het individu horen, en de kans op aanpassing aan de omgeving
mogelijk maken, hebben de grootste kans om voort te bestaan. In de loop van de
evaluatie hebben volgens hem ook het denken en sociaal gedrag een natuurlijke selectie
ondergaan. Je kunnen aanpassen aan de leefomstandigheden is belangrijk.
Centraal in de evolutieleer staat het begrip instinct; dit is een aangeboren
gedragspatroon, dat in eerste instantie wordt opgeroepen door een specifieke externe
stimulus (bijvoorbeeld beschermen van het jong).
Menselijk gedrag is niet willekeurig of toevallig, maar staat in dienst van de overleving
van het individu en de soort.
Door vorderingen in de genetica wordt steeds duidelijker welke rol de erfelijke aanleg in
het tot stand brengen van menselijk gedrag speelt.
Bijna alle menselijke eigenschappen en gedragspatronen zijn het resultaat van een
combinatie van en interactie tussen aanleg en omgeving. Veel fysieke eigenschappen
vertonen sterke genetische invloeden.
Kritiek:
- Inmiddels wordt niet meer uitgegaan van een geleidelijke evolutie, maar van een
sprongsgewijze.
- Het basis principe van Darwins theorie de zgn. struggle for life wordt nu als zeer
mannelijk gezien, een meer vrouwelijke strategie is samenwerken.
- De strategieën voor overleven (fight or flight) worden door Taylor als mannelijke
strategieën gezien. Vrouwen hebben (onder invloed van het hormoon oxytocine) een
helpende reactie: tend and befriend (verbinden) om zo de langdurige hulpeloosheid op te
heffen.
- Fight en flight zijn mannelijke reacties om te overleven, nice or victim zijn meer de
vrouwelijke strategieën.
Arnold Gesell 1880 – 1961 De neuromotorische ontwikkeling
Hij formuleerde een aantal principes van groei. Centraal in zijn opvattingen staat het
begrip rijping.
In zowel de prenatale als postnatale situatie is er sprake van een’ hoofd tot voet’
volgorde van ontwikkeling. Baby’s krijgen eerst controle over hun lippen en tong,
vervolgens over hun nek, schouders, armen, handen, vingers, romp, benen en voeten.
5
, Kinderen zitten altijd voordat ze gaan staan en staan voordat ze gaan lopen. (Gesell heeft
veel gedaan op terrein oog-handcoördinatie)
Hoewel alle kinderen zich in dezelfde volgorde ontwikkelen, verschillen ze in
ontwikkelingstempo. Als een vaardigheid door rijping wordt gestuurd, is het verspilde
energie haar eerder te trainen. Kinderen gaan zitten, lopen en praten als zij er klaar voor
zijn, wanneer onder andere hun centrale zenuwstelsel voldoende ontwikkeld is (rijping).
Een gunstige omgeving is bevorderlijk voor de ontwikkeling, maar de innerlijke tijdtafel
van het kind bepaalt wanneer het kind is voor verschillende ontwikkelingstaken.
Mensen ontwikkelen zich tweezijdig (bilatraal). Ze hebben twee hersenhelften, twee
ogen, twee handen. De corresponderende lichaamsdelen moeten wederzijds verweven
worden, zonder dat een perfecte symmetrie nodig is.
Gesell observeerde dat mensen het meest effectief functioneren vanuit een zekere mate
van asymmetrie. De dominante hand, de dominante voet, voorkeur om in een bepaalde
richting gedraaid te liggen( ene hand boven het hoofd, ander langs lichaam).
In groei zit een grote mate van zelfregulatie. Dit principe komt tot uitdrukking in het
verzet van kinderen tegen door volwassenen opgedrongen, voortijdig of te veel leren.
Veel innerlijke wijsheid in het lichaam. Baby’s komen ter wereld met een schema dat het
product is van drie miljoen jaar evolutie. Ze hebben een bepaalde basale wijsheid over
hun behoeften en weten waar ze klaar voor zijn.
Groei wordt op alle gebieden gekenmerkt door schommelingen. De ontwikkeling
verloopt cyclisch, met perioden van stabiliteit en instabiliteit. Er ontstaat spanning als
kinderen nieuw gedrag uit proberen, maar het kind ontwikkelt zich pas verder als het
weer gestabiliseerd is.
Gesell bepleit een kindgerichte opvoeding, waarbij ouders het kind en diens
ontwikkeling volgen. Daarvoor hebben ze ook enige kennis nodig van de
ontwikkelingsfasen.
John Bowlby (1907 – 1990) Het vormen van gehechtheid als overlevingstrategie
Hij combineerde de theorie van Freud met die van ethologen in het verlengde van
Darwin.
Het kind komt kwetsbaar en onbeschermd op de wereld. Om bescherming te krijgen
moet het een gehechtheidssysteem ontwikkelen. Door gehechtheidsgedrag probeert het
de ouder nabij te houden, zodat het hulp krijgt als dat nodig is. Het eerste gedrag van de
baby dat aandacht vraagt is huilen. Een tweede gehechtheidsgedrag is de glimlach.
Wanneer een baby glimlacht, voelt de ouder liefde en de behoefte om bij de baby te
blijven; het doel van nabij houden van de ouder is daarmee bereikt. Andere
gehechtheidgedragingen zijn brabbelen, grijpen, zuigen en volgen.
Vanuit de dagelijkse gebeurtenissen vormt het kind een mentaal beeld, een intern
werkmodel, van de relatie met de opvoeders. Hierdoor kan het op het gedrag van de
opvoeder reageren en anticiperen. Deze interne werkmodellen zijn onbewust. Ze
worden van ouder op kind overgedragen en beïnvloeden latere relaties.
Bowlby stelt dat hechtingsgedrag instinctief, dus aangeboren is (vanuit de angst voor het
alleen zijn) en zich volgens bepaalde lijnen ontwikkelt:
- Gedurende de eerste weken kunnen baby’s voorwerpen nog niet volgen met hun ogen,
naar zijn ze wel in staat tot sociaal contact; ze brabbelen, huilen en glimlachen. Dit gedrag
is niet specifiek, ze doen het naar elk gezicht (zelfs getekend mits frontaal). Voordat ze
bewust gaan lachen vaak een week van intense bestudering van de gezichten).
- Tussen de drie en zes maanden beperken baby’s hun sociaal reactief gedrag tot een paar
familieleden en ontwikkelen ze een duidelijke voorkeur voor één persoon. Bij vijf
maanden beginnen ze te grijpen naar (vooral naar het haar) van mensen die ze kennen.
6
, - Met zes maanden hebben ze een paar vertrouwde mensen vastgesteld en één persoon als
centrale figuur. Ze tonen dan angst voor vreemden. Het huilen wordt nu vooral
opgeroepen door het vertrek van de persoon die het kind zijn voorkeur heeft.
- Vanaf zes maanden worden baby’s steeds mobieler en is hun gedrag er actief op gericht
de gehechtheidfiguur nabij te houden. Ze houden de ouder in de gaten. Op ieder teken dat
deze weg kan gaan, laat de baby merken dat hij de ouder wil volgen (voor kind moet
ouder beschikbaar blijven in tijden van nood). Gevolgd door het omhoog reiken van de
handen.
- De baby hecht zich aan verschillende personen. Zo ontstaat een gehechtheidsnetwerk.
Voor een goed gehechtheidnetwerk zijn kwaliteit en continuïteit in de relatie meer
essentieel dan kwantiteit.
- Deze gehechtheid is afhankelijk van de wijze waarop de ouder op de signalen van de baby
reageert.
- Van 3 jaar tot einde kindertijd: kind niet meer uitsluitend gericht op hun behoefte om bij
de verzorger te zijn. In de vierde fase verandert dit en komen ze tot gemeenschappelijk
gedrag. Kind krijgt oog voor de plannen en doelen van de verzorger. Coöperatief gedrag
neemt toe.
1.2.2. De leertheoretische stroming (focus op externe krachten)
Kern: Het gedrag wordt oorzakelijk bepaald door invloeden uit de omgeving. Je kunt dus gedrag
aanleren vanuit de omgeving.
Ivan Pavlov (1849-1936)
John Watson (1878-1958) Ontwikkeling door leren (behaviorisme)
Burrhus Skinner (1905 – 1990
Pavlov ontwikkelde het begrip klassieke conditionering. Dat wil zeggen dat een vaste keten
stimulus-gedragsreactie wordt uitgebreid met een nieuw element dat dit gedrag oproept.
Bijvoorbeeld: voedsel aanbieden ► speelselvorming
Uitbreiden met koelkastdeur opendoen voordat voedsel wordt aangeboden betekent op termijn
dat openen deur koelkast ► speekselvorming
Watson: conditionering van emoties
- Baby kent slechts drie emoties: angst, woede en liefde. Angst wordt bijvoorbeeld
opgeroepen bij een plotseling hard geluid en het verlies van ondersteuning (zijn
ongeconditioneerde stimuli, geven een primaire reactie))
- Experiment met kleine Albert, een baby van 11 maanden, werd geconditioneerd op angst
voor een witte rat.
Terwijl hij in zijn bedje lag werd een witte rat bij hem geplaatst; vervolgens maakte
iemand een plotseling hard geluid De aanwezigheid en het aanraken van de witte rat
werden zo gekoppeld aan het harde geluid waarvan Albert schrok. Zo werd hij ook bang
voor de witte rat, en de angst spreidde zich uit naar witte en bewegende voorwerpen( =
generaliseren).
- Zo kan men ook gebruik maken van desensitisatie; het op systematische wijze
ongevoelig maken voor de angst.
- Watson concludeerde uit zijn onderzoekingen dat ouders hun kinderen op een strak
beloningsschema moeten zetten: een vast voedings-en verzorgingsschema en daarbuiten
niet op het huilen van de baby reageren. Een baby moet je volgens Watson laten huilen
en niet direct uit zijn bedje halen, anders leer je het kind hoe het je kan manipuleren.
7
, Klassieke conditionering (respondente conditionering) is verwant aan instinctief gedrag:
reflexen en aangeboren reacties, maar kan niet voldoende verklaring bieden voor complex
menselijk gedrag.
Daarvoor ontwikkelde Skinner het begrip operante conditionering. Een vorm van leren waarbij
een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de positieve of negatieve
consequenties ervan.
Voorbeeld: een baby die leert dat glimlachen naar zijn ouders positieve aandacht oplevert, zal
wellicht vaker gaan glimlachen.
De persoon heeft ervaren dat het getoonde gedrag een gewenst gevolg had (= stimulus of
bekrachtiger) en gaat dit gedrag opnieuw vertonen om weer het gewenste gevolg te verkrijgen.
Het gedrag is een instrument om een bepaald effect te verkrijgen:
- Gedrag dat wordt beloond versterkt, neemt toe (reinforcement)
- Gedrag dat niet beloond wordt , dooft uit (extinctie)
Bij het conditioneren kunnen stimulusgeneralisatie en gedragsgeneralisatie plaatsvinden: het
generaliseren, uitbreiden, van het gedrag naar andere prikkels (stimuli) en ander gedrag.
Gedrag ontstaat niet altijd meteen in definitieve vorm. Het kan ook door middel van
bekrachtiging beetje bij beetje worden gevormd. Dat proces heet shaping. Hierbij worden
onderdelen van het gewenste gedrag beloond totdat het gehele gedrag tot stand is gebracht.
Door conditionering kunnen ook gedragsketens worden gevormd.
Voor het aanleren van gedrag kan een bekrachtigingsschema worden gebruikt. Dit geeft aan hoe
vaak en op welke wijze bepaald gedrag wordt bekrachtigd.
Variabel: kind weet niet wanneer het wel/niet wordt beloond. Gedrag wordt hierdoor
erg sterk en kan moeilijk uitgedoofd worden.
Volledige positieve bekrachtiging: elke keer als kind het gewenste gedrag heeft vertoond.
Negatieve bekrachtiging: leidt tot vermijden van een onaangename stimulus, het gedrag
wordt minder.
Straf dient alleen om gedrag te doen stoppen. Om af te leren is uitdoving het meest geschikt.
Straf zegt wat niet mag, niet wat wel mag. Leert oud gedrag af, maar geen nieuw gedrag aan.
Volgens Skinner wordt gedrag volledig gestuurd door de externe omgeving. (behaviorisme)
Zij hebben de basis gelegd voor de gedragstherapie.
Gewenning: de afname van een respons op een stimulus die plaatsvindt na herhaaldelijke
presentatie van de stimulus.
Albert Bandure (1925 ) Het sociaal leren (sociaal cognitieve leertheorie)
Leren vindt vooral plaats via socialisatie. Hij had aandacht voor modelgedrag, waarbij leren
plaatsvindt door observatie en imitatie van het gedrag van anderen.
Leren door voorbeeld gedrag. Zijn ideeën dragen duidelijk het stempel van de
leertheoretici. Centraal in zijn theorie staat het begrip socialisatie. Mensen leren volgens
hem vooral door het socialisatieproces.
Veel gedrag is het resultaat van imitatie als gevolg van observatie. Deze vorm van leren is
geheel cognitief; het gedrag is opeens in de geest aanwezig zonder dat er uitproberen
aan te pas komt.
Observatie kan ook ons de waarschijnlijke gevolgen van gedrag leren. Als we zien dat
gedrag van een ander wordt beloond, kunnen we ons indirect beloond voelen. Dit proces
8