Thema 1 Arbeidsverhoudingen
Leereenheid 1 De arbeidsovereenkomst
Art. 7:610 lid 1 BW: “De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst, waarbij de ene partij, de
werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende
zekere tijd arbeid te verrichten.”
Indien een contract onder deze omschrijving valt, zijn de in titel 10 neergelegde bepalingen
daar van toepassing (alsmede de overige wetten die bij dit begrijp aanknopen).
Elementen arbeidsovereenkomst art. 7:610 BW:
1. Verplichting van de werknemer arbeid te verrichten, waarbij de werknemer de
arbeid zelf dient te verrichten en waarbij de arbeid van waarde dient te zijn.
HR 1957 Zwarthoofd/Parool (NJ 1958/251): krantenbezorger die werkzaamheden
niet zelf hoeft te verrichten. Arbeid heeft geen ‘persoonlijk karakter’, hierdoor geen
arbeidsovereenkomst. (Voor de uitzondering van 7:659 geldt dat de werknemer
contractueel gehouden moet zijn om de werkzaamheden zelf te verrichten, dan kan het
werk incidenteel, met toestemming, door een ander verricht worden. In het bovenstaande
arrest was de werknemer niet contractueel gehouden het werk zelf te verrichten, dit is wel
een voorwaarde voor arbeidsovereenkomst (7:659 eerste zin).
HR 1982 Hesseling / Stichting Ombudsman (NJ 1983/230): Arbeid moet van waarde
zijn. Indien persoon in het kader van een opleiding voor een ander werkzaamheden
verricht en het de bedoeling van pp. Is dat werkzaamheden overwegend gericht zijn op
uitbreiden eigen kennis en ervaring (denk hierbij aan stage-OK), dan is er geen sprake van
een arbeidsovereenkomst. (Overigens, soms KAN het oordeel bij een stage anders
uitpakken, als er bijvoorbeeld juist wel veel waarde wordt toegevoegd. Denk bijvoorbeeld
aan verpleegkundigen die volwaardige diensten meedraaien).
HR Beurspromovendi: Volgens de Hoge Raad is geen sprake van arbeidsovereenkomst,
indien de arbeid in het kader van een opleiding overwegend is gericht op het uitbreiden van
eigen kennis en ervaring van de werknemer. Maar als de arbeid - ook al heeft hij
belangrijke opleidingselementen - bijdraagt het bereiken van het maatschappelijke doel
van de onderneming, is van arbeid in de zin van art 7:610 BW sprake.
2. De verplichting van de werkgever om loon te betalen (7:616 BW)
Loon = “De tegenprestatie die de werkgever verschuldigd is aan de werknemer voor de
arbeid door deze laatste voor hem verricht.”
Het etiket dat betrokkenen zelf plakken op bijv. een reiskostenvergoeding is niet relevant;
het gaat erom of juridisch sprake is van loon of niet. Een fooi is niet te merken als een
tegenprestatie van de werkgever aan de werknemer voor door deze laatste verrichte
werkzaamheden en is dus geen loon. Het loon hoeft geen reëel loon te zijn. Ook loon in
natura is loon in de zin van deze bepaling, en ook als op declaratiebasis is uitbetaald onder
afdracht van btw, kan dit vallen onder het begrip loon.
3. De werknemer is in dienst van de werkgever (=ondergeschiktsheidsverhouding)
In rechtspraak uitgekristalliseerd, er moet sprake zijn van een gezagsverhouding.
Aanwezig indien “de werkgever gerechtigd is de werknemer aanwijzingen te geven en de
werknemer gehouden is de aanwijzingen van de werkgever op te volgen.” (=materiële
gezagscriterium)
Mede speelt een rol de mate waarin een arbeidsrelatie is ingebed in de arbeidsorganisatie
(de werkdiscipline; het formele gezagscriterium).
Het feit dat de werkgever feitelijk niet in staat is instructies te geven aan de werknemer,
staat niet in de weg aan het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Immers, indien de
werkgever wel bevoegd is om instructies te geven aan de werknemer, maar dit feitelijk,
gezien de specifieke deskundigheid van de werknemer, niet doet, is toch een