Methodiek Sociaalpedagogische Hulpverlening – Nijhof
Hoofdstuk 1: Inleiding in de methodiek SPH.
Beroepsmethodiek richt zich op de hele SPH-beroepsgroep. Dit gaat om het handelen waaraan men
de beroepsoefenaar kan herkennen. Deze methodiek wordt gedragen door alle SPH-ers. Dit is het
macroniveau. Deze methodiek bestaat uit de het beroepsprofiel en de beroepscode.
Instellingsmethodiek is gericht op de eigen instelling en bevat opvattingen, uitgangspunten,
methoden en werkwijzen. Het richt zich hiermee op de gekozen mensbeelden en benaderingswijze.
Deze methodiek maakt de beroepskracht zich eigen zodra hij zich verbindt aan een instelling. Dit is
het mesoniveau. (het daadwerkelijk handelen van de SPH-er is microniveau).
De oerbronnen:
Beide zijn gelegen in drie oerbronnen: de normatief ethische bron, de wetenschappelijke bron en
praktijkreflecties. Een voorbeeld is de ontwikkelingen binnen de cognitieve gedragstherapie:
Wetenschappelijke bron stimulus-respons-consequentieschema van Pavlov (hondje). Het
belletje is een teken dat de hond eten krijgt, dit is een beloningssysteem.
Ethische en normatieve aspecten is het ethisch een kind als negatieve consequentie uit de
groep te halen en op een koude gang te laten zitten?
Praktijkreflecties al laat de wetenschap zien dat belonen werkt, je moet per cliënt kijken.
Dit zie je concreet in de stappen van methodisch handelen:
Stap 1: gestuurd door de beroepscode en het beroepsprofiel. Beroepscode = (inter)nationale
afspraak over waar het handelen van de beroepskracht aan moet voldoen, dus: wat mag je
wel en niet verachten van de SPH-er? Beroepsprofiel = over competenties en vaardigheden
waar een beroepskracht over moet beschikkenprofilering: hoe willen wij herkend worden?
Stap 2: benaderingswijzen (idee over wat de beste aanpak is van een probleem). Het geeft
handvatten voor handelen. Deze zijn beschreven in gradaties: van theoretisch tot praktisch.
Stap 3: ontstaan methodiek of methode: een concrete omschrijving over hoe te handelen bij
welke doelgroep. Het gaat hier over het vormen van een visie op wat werkt voor wie en ook
wat past bij wie. Hierin onderscheidt de instelling zich van andere instellingen.
Stap 4: daadwerkelijk methodisch handelen. Dit is het uitvoeren in praktijk, het eindstation.
Beroepsmethodiek in Social Work.
SPH-ers helpen jong en oud bij zo zelfstandig mogelijk even: tijdelijke, langdurige of permanente zorg
in instelling/thuis in de vorm van verzorging, ondersteuning of begeleiding. Missie: doelen nastreven
bij behalen gewenste eindtoestand cliënt: hierbij kennis+vaardigheden gebruiken en interveniëren
op specifiek punt in sociaal systeem. Baseert zich steeds op zekere waarden.
Beroepsprofiel: welke taken iemand uitvoert, welke competenties iemand moet beschikken. Bij SPH
beschreven in De creatieve professional, met afstand het meest nabij. Hierin worden de missie en alle
competenties beschreven, waardoor voor een groot deel wordt bepaald wat de identiteit van een
SPH-er is en hoe de beroepsmethodiek eruit ziet. De SPH-er beweegt zich van hulpverlener
(verzorgen, behandelen, begeleiden) tot dienstverlener (ondersteunen, faciliteren). In de praktijk
kan de SPH-er dus werken op plaatsen waar beide vormen zijn. De SPH-er moet generalist i.p.v.
specialist zijn. Het beroepsprofiel vormt de basis voor de beroepsmethodiek.
Beroepscode: welke verwachtingen zijn er, welke normen en waarden zijn essentieel in het werk en
welke intentie moet een beroepskracht hebben. Beroepscode SPH: waar staan de SPH-ers voor,
welke waarden vinden zij belangrijk, welke kernkwaliteiten zijn er? Voorbeelden: rechtvaardigheid,
respect, vertrouwelijkheid, assertiviteit, sociale betrokkenheid, empathie, representativiteit en
integriteit. Deze globale waarden en gedragsregels zijn richtinggevend, maar bieden geen kant-en-
klare oplossingen voor ethische dilemma’s.
, SPH-profiel vanuit drie dimensies gekeken.
Geschiedenis van ontstaan beroepsmethodiek SPH + invloed hiervan op handelen in 3 dimensies:
Normatief (Value Based): hierbij handelt een professional vanuit een normatief kader en
hanteert hierbij de maatschappelijke normen die van oudsher afkomstig zijn uit de waarden
en normen gebaseerd op geloofsovertuigingen: rechtvaardigheid, autonomie, veiligheid,
hulpvaardigheid en naastenliefde. Beroepscode geeft deze aan dus beroepsmethodiek
heeft nu nog een normatief karakter.
Vraaggericht (Client Based): in jaren zestig kritiek op value based denken: hulpverlener moet
niet centraal staan, maar de wensen en behoeften van de cliënt dit werd het nieuwe
uitgangspunt. Tot op heden is dit een heel belangrijk punt zelfredzaamheid vergroten.
Effectief (Evidence Based): in de jaren tachtig kritiek op client based werken te duur.
Nieuw uitgangspunt werd verzakelijking en in jaren negentig ontstond effectiviteitsdenken:
welk resultaat bereikt de hulpverlener en tegen welke prijs? Evidence based denken wordt
gehanteerd als criterium bij hulpverleningsprogramma’s. Deze manier van denken bevat ook
value based en client based denken.
Verschillende mensbeelden.
Vroeger kende instellingsmethodiek zijn basis vanuit één benaderingswijze, tegenwoordig vanuit
meerdere psychologische stromingen. 50 à 60 jaar geleden vooral behavioristen en psychoanalytici
die dachten alleenrecht te hebben op methodiek. Nu ziet men de kracht van het samensmelten van
diverse benaderingswijzen, dit heet eclectisch denken. Verschillende mensbeelden zijn:
Mechanistisch mensbeeld: de mens is een complex mechanisme, opgebouwd uit onderdelen
(hart = pomp, nier = filter en hersenen = computer). Deze mechanieken(mensen) worden
door externe krachten voorbewogen. Vooral bij behaviorisme, maar ook bij biologische en
cognitieve psychologie. Vooral een natuurwetenschappelijke visie op de mens, waarbij geen
onderscheid gemaakt wordt tussen mens en dier.
Organistische mensbeeld: mens is een groeisel i.p.v. een maaksel (machine). Naast de interne
dynamiek is er ook een externe dynamiek: het organisme staat in wisselwerking met zijn
omgeving: je moet rekening houden met de sociale materiële omgeving. Vooral in de
systeemtheorie en omgevingspsychologie, maar ook in cognitieve en biologische
psychologie. Mensen worden hier niet los gezien van hun omgeving.
Personalistisch mensbeeld: mens verschilt van dieren: kan cultuur scheppen en is bezig met
existentiële (zingevings-)vragen. Gaat om het unieke karakter van de mens binnen de
levende natuur. Mens is uniek wezen die vorm kan geven aan natuur. Talige wezens die
kunnen leven in hier-en-nu, maar ook in toekomst. Kan doelgericht handelen. De zingeving
wordt bij dit mensbeeld bestudeerd. Vooral in humanisme en psychoanalyse. Dit is het meest
complexe mensbeeld, zien we in meer of mindere mate terug in alle instellingsmethodieken.
Ontstaan methodiek en methode en relevantie voor instelling.
Vaak is praktijkreflectie de aanleiding voor een bepaald behandelprogramma, wordt vervolgens
volgens wetenschappelijke richtlijnen getoetst. Methodiek is een door hulpverleners gezamenlijk te
dragen en flexibel geheel van sturende praktijktheoretische inzichten en ethische en normatieve
stellingnames over een omschreven gebied van hulpverlening.
Methodiek kent volgens Bassant 3 basiselementen:
Methodiek maakt verantwoord kiezen mogelijk: welke cliënt heeft wel/geen baat bij de
omschreven behandeling duidelijke doelgroep afbakening. Keuze bijvoorbeeld aan de
hand van gedragsvragenlijsten: is de score 7 of hoger, dan wél de behandeling, anders niet.
Ook over keuzes als wel of niet betrekken van de ouders en omgaan met dossiergegevens.